ECLI:NL:GHARL:2016:4314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
000669-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorlopige hechtenis en gevangenneming in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte was eerder door de rechtbank Noord-Nederland in voorlopige hechtenis genomen op 22 oktober 2015 voor de verdenking van het in vereniging plegen van meerdere autodiefstallen. Op 19 januari 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van de verdachte zou gelasten in verband met een nieuwe verdenking van brandstichting, bekend als de 'camperzaak'. Deze vordering werd toegewezen door de rechtbank, maar het hof oordeelt dat de gevangenneming ten onrechte is bevolen, omdat de verdachte zich op dat moment al in voorlopige hechtenis bevond.

Het hof overweegt dat volgens artikel 65 van het Wetboek van Strafvordering de gevangenneming alleen kan worden bevolen als de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt. Aangezien de verdachte ten tijde van de vordering tot gevangenneming al in voorlopige hechtenis was, moet deze vordering worden opgeheven. Het hof concludeert dat de voorlopige hechtenis van de verdachte enkel nog gebaseerd is op het bevel tot gevangenhouding van 22 oktober 2015. Het hof stelt vast dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verdachte bij voortduren van de voorlopige hechtenis langer van zijn vrijheid beroofd zal blijven dan de uiteindelijke straf of maatregel. Daarom wordt ook deze voorlopige hechtenis opgeheven.

De beslissing van het hof houdt in dat de voorlopige hechtenis, zowel gebaseerd op de vordering van 19 januari 2016 als op het bevel van 22 oktober 2015, wordt opgeheven. De advocaat-generaal wordt op de hoogte gesteld van deze beslissing, die is genomen in het belang van de verdachte.

Uitspraak

Raadkamernummer: 0669-16
Parketnummer eerste aanleg: 18-930258-15
2 mei 2016

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

LOCATIE LEEUWARDEN

Voorlopige hechtenis

Blijkens de akte van de griffier van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2016 is namens:

[verdachte] ,

geboren op te [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Almelo,
hoger beroep ingesteld van de beslissing van voormelde rechtbank d.d. 12 april 2016, waarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beslissing, waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. van Oort,
advocaat te Amersfoort.

Overwegingen

Uit de stukken van het dossier blijkt - voor zover hier van belang - het volgende.
Op 22 oktober 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland de gevangenhouding van verdachte bevolen voor een termijn van 90 dagen voor de verdenking van, kortgezegd, het in vereniging plegen van meerdere autodiefstallen. Het onderzoek ter terechtzitting is op 19 januari 2016 aangevangen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van verdachte zal gelasten ten aanzien van de verdenking van, kortgezegd, brandstichting (ook wel aangeduid als de 'camperzaak' en bekend onder parketnummer 18.930348-15). Deze vordering tot gevangenneming is door de rechtbank toegewezen.
Uit het voorgaande blijkt dat de voorlopige hechtenis van verdachte enerzijds is gebaseerd op de gevangenneming, zoals bevolen op 19 januari 2016, en anderzijds op het bevel gevangenhouding d.d. 22 oktober 2015.
Gelet op de systematiek van artikel 65 van het Wetboek van Strafvordering kan de gevangenneming slechts worden bevolen indien de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt. Nu verdachte zich ten tijde van de vordering tot gevangenneming in voorlopige hechtenis bevond, is het hof van oordeel dat de gevangenneming van verdachte op 19 januari 2016 ten onrechte is bevolen. Voor zover de voorlopige hechtenis daarop is gebaseerd, dient die te worden opgeheven.
De voorlopige hechtenis van verdachte is derhalve enkel nog gebaseerd op het op 22 oktober 2015 afgegeven bevel tot gevangenhouding. Met betrekking tot die verdenking is het hof van oordeel dat zich de situatie als omschreven in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoet, namelijk dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte bij het voortduren van de voorlopige hechtenis langere tijd van zijn vrijheid beroofd zal blijven dan de uiteindelijke duur van de straf of maatregel.
Gelet hierop moet de voorlopige hechtenis, voor zover die op dit bevel is gebaseerd, ook worden opgeheven.
Het hof overweegt ten overvloede dat de officier van justitie, in de zich hier voordoende situatie, alvorens de dagvaarding in eerste aanleg te betekenen, bij de raadkamer van de rechtbank een vordering ex artikel 67b van het Wetboek van Strafvordering had moeten indienen teneinde het feit, bekend onder parketnummer 18.930348-15 onder het op 22 oktober 2015 afgegeven bevel tot gevangenhouding te doen brengen.

Beslissing

Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
heft op de voorlopige hechtenis, gebaseerd op het bevel gevangenneming van 19 januari 2016;
heft op de voorlopige hechtenis, gebaseerd op het bevel gevangenhouding van 22 oktober 2015.
Aldus gewezen op 2 mei 2016 door mr. J.J. Beswerda als voorzitter, mrs. W.M. van Schuijlenburg en H.M. Poelman, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Samplonius als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Leeuwarden,
de advocaat-generaal,