ECLI:NL:GHARL:2016:4277

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
WAHV 200.154.878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep door kantonrechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 27 juni 2014 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter ging ten onrechte ervan uit dat de officier van justitie de inleidende beschikking had ingetrokken en dat de betrokkene zijn beroep had ingetrokken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inleidende beschikking ten tijde van de beslissing van de kantonrechter nog bestond, waardoor hoger beroep mogelijk was. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De gemachtigde van de betrokkene had hoger beroep ingesteld en de kantonrechter had vastgesteld dat de inleidende beschikking was ingetrokken door de officier van justitie. De gemachtigde voegde bewijsstukken toe waaruit bleek dat de inleidende beschikking niet was ingetrokken. De advocaat-generaal stelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof volgde deze conclusie niet. Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens gebrek aan belang.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest. Tevens wordt het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van kosten afgewezen, omdat de opgegeven kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

WAHV 200.154.878
31 mei 2016
CJIB 164420484
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 27 juni 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] , wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij brieven van 8 september 2014 en 25 november 2014 gericht aan respectievelijk de rechtbank Gelderland en het gerechtshof heeft de gemachtigde van de betrokkene zijn hoger beroep nader toegelicht. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft, na te hebben vastgesteld dat de inleidende beschikking is ingetrokken door de officier van justitie, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat hij zijn beroep voorafgaand aan de zitting van de kantonrechter had ingetrokken. De kantonrechter kan niet op een niet bestaand beroep beslissen en heeft dus ten onrechte beslist tot niet-ontvankelijkverklaring.
De gemachtigde voegt een kopie bij van een aan de betrokkene geadresseerde brief van de officier van justitie d.d. 6 januari 2014, waarin deze meedeelt dat de inleidende beschikking wordt vernietigd. Verder stuurt de gemachtigde een kopie mee van een d.d. 11 januari 2014 door hem ondertekend formulier dat strekt tot intrekking van het beroep.
3. De advocaat-generaal stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat gelet op artikel 14 WAHV geen beroep openstaat tegen de beslissing van de kantonrechter. De sanctie was blijkens de beslissing van de kantonrechter reeds ingetrokken door de officier van justitie en geen onderwerp van geschil meer bij de kantonrechter. Het hof kan in de visie van de advocaat-generaal niet toekomen aan de vraag of de constatering van de kantonrechter dat de inleidende beschikking was ingetrokken al dan niet juist was.
4. De bij inleidende beschikking aan de betrokkene opgelegde sanctie bedraagt € 80,-. Om vast te kunnen stellen dat geen beroep tegen de beslissing van de kantonrechter open staat, dient vast te staan dat de inleidende beschikking ten tijde van de beslissing van de kantonrechter niet meer bestond. Uit de overgelegde stukken blijkt dit niet; de door de betrokkene overgelegde stukken hebben betrekking op een andere zaak. Uit een door de griffier van het hof opgevraagd recent zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat in de onderhavige zaak geen intrekking of vernietiging van de beschikking heeft plaatsgevonden. Het appelverbod in artikel 14, eerste lid van de WAHV is dan ook niet van toepassing. Het hof volgt de advocaat-generaal daarom niet in zijn conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Nu in de onderhavige zaak niet gebleken is dat de inleidende beschikking ten tijde van de beslissing van de kantonrechter niet meer bestond, heeft de kantonrechter ten onrechte beslist dat het beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De beslissing van de kantonrechter kan daarom niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing vernietigen en de zaak – naar analogie van artikel 20d, tweede lid, van de WAHV – terugwijzen naar de rechtbank ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
6. Door de gemachtigde is verzocht om vergoeding van reiskosten en kosten die zijn gemaakt voor gevoerde correspondentie, bestede uren en parkeren.
7. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, WAHV verklaart het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van overeenkomstige toepassing. Derhalve dient het hof het kostenverzoek te beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.
8. In artikel 1 van het Bpb is bepaald op welke posten een veroordeling in de kosten bij uitsluiting betrekking kan hebben. Gelet op het limitatieve karakter van het Bpb komen de door de gemachtigde opgegeven kosten voor correspondentie niet voor vergoeding in aanmerking. De overige door de gemachtigde opgegeven kosten zien uitsluitend op de procedure bij de kantonrechter, zodat het verzoek ten aanzien van deze kosten evenmin kan worden toegewezen. Niet gebleken is van in de procedure in hoger beroep gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
9. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.