In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 27 juni 2014 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter ging ten onrechte ervan uit dat de officier van justitie de inleidende beschikking had ingetrokken en dat de betrokkene zijn beroep had ingetrokken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inleidende beschikking ten tijde van de beslissing van de kantonrechter nog bestond, waardoor hoger beroep mogelijk was. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De gemachtigde van de betrokkene had hoger beroep ingesteld en de kantonrechter had vastgesteld dat de inleidende beschikking was ingetrokken door de officier van justitie. De gemachtigde voegde bewijsstukken toe waaruit bleek dat de inleidende beschikking niet was ingetrokken. De advocaat-generaal stelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof volgde deze conclusie niet. Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens gebrek aan belang.
Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest. Tevens wordt het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van kosten afgewezen, omdat de opgegeven kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.