In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 18 augustus 2014 een beroep ongegrond verklaarde van de betrokkene tegen een administratieve sanctie van € 390,- opgelegd door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. De sanctie was opgelegd omdat de betrokkene als kentekenhouder niet de vereiste verzekering voor zijn motorrijtuig had afgesloten en in stand gehouden. De gedraging vond plaats op 18 december 2012, toen het voertuig onverzekerd was. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden, zoals het feit dat de betrokkene zijn voertuig ieder jaar tijdig had geschorst, maar dit eenmalig was vergeten omdat hij geen herinneringsbrief van de RDW had ontvangen.
Het hof oordeelt dat de betrokkene niet ontkent dat de gedraging heeft plaatsgevonden en dat de omstandigheden die de gemachtigde aanvoert, niet voldoende zijn om de sanctie te matigen. Het hof stelt vast dat de verplichting om een verzekering af te sluiten op de kentekenhouder rust, ongeacht of het voertuig op de weg wordt gebruikt. De betrokkene had de mogelijkheid om de geldigheid van het kenteken te laten schorsen, maar heeft dit niet gedaan. Het hof wijst ook het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel af, omdat er geen geldige reden is om af te wijken van het geldende beleid.
Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt dat de omstandigheden van het geval niet licht van invloed zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. In dit geval zijn die omstandigheden niet aangetoond, en daarom blijft de sanctie in stand.