ECLI:NL:GHARL:2016:4103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
200.179.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingszorgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006 in Polen. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2015, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zijn verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de sociaal-emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige groeide op in een onveilige en instabiele opvoedingssituatie, met geweld en onvoldoende zorg. De moeder had problemen met haar eigen welzijn, waaronder het gebruik van drugs en psychische klachten, wat haar opvoedingscapaciteiten beïnvloedde. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige werden verlengd. Het hof benadrukte dat de moeder onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de situatie was verbeterd en dat de minderjarige nog steeds bescherming nodig had.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.205/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/110954/JE RK 15-292)
beschikking van de familiekamer van 24 mei 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Hidding, kantoorhoudend te Nieuw-Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Assen,
hierna te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een onbekend adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 oktober 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van, zo heeft zij ter zitting toegelicht, voormelde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 juli 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar af te wijzen, althans te verlengen met een kortere termijn en - voor zover het hof van oordeel is dat het verzoek moet worden toegewezen - te bepalen dat een nader onderzoek dient plaats te vinden naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, althans een beslissing te nemen die het hof juist en redelijk acht.
2.2
De raad heeft bij brief van 10 november 2015 medegedeeld dat ter zitting mondeling verweer zal worden gevoerd.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlagen d.d. 9 november 2015 van mr. Hidding;
- een brief met bijlage d.d. 9 december 2015 van mr. Hidding;
- een brief met bijlagen d.d. 30 maart 2016 van de GI.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hidding;
- de heer [B] namens de raad;
- mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI;
Tevens is ten behoeve van de moeder verschenen mevrouw [E] , beëdigd tolk in de Poolse taal (wbtv-nummer [000] ).

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2006 in Polen (verder te noemen: [de minderjarige] ). De moeder is alleen met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 1 mei 2015 heeft de raad verzocht [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van drie maanden en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van drie maanden.
3.3
Bij beschikking van 1 mei 2015 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 mei 2015 tot 1 augustus 2015. Voorts is (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 mei 2015 voor de duur van vier weken. De beslissing is voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft de rechtbank de beschikking van 1 mei 2015 bekrachtigd voor zover het de voorlopige ondertoezichtstelling en de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft. Voorts is bij deze beschikking machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 1 augustus 2015.
3.4
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 29 juli 2015 tot 29 juli 2016 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 29 juli 2015 tot 29 juli 2016.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De ondertoezichtstelling kan door de kinderrechter slechts worden verlengd indien de
gronden, zoals in artikel 1:255 lid 1 BW staan beschreven, nog steeds bestaan.
4.2
Uit artikel 1:265b, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd dat en waarom in het onderhavige geval aan de gronden voor zowel de verlenging van de ondertoezichtstelling als de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. Het hof is het, na eigen onderzoek, eens met de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Het hof overweegt in aanvulling daarop als volgt.
4.4
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [de minderjarige] is opgegroeid in een instabiele, onvoorspelbare en onveilige opvoedingssituatie. Blijkens het raadsrapport is sprake geweest van geweld, ingrijpende gebeurtenissen, veel wisselingen in verblijfplaats, onvoldoende beschikbaarheid van de moeder, onduidelijkheid over de rol van de vader en ouderproblematiek. [de minderjarige] werd niet goed verzorgd en er was sprake van ernstig schoolverzuim. In de maanden voorafgaand aan de voorlopige ondertoezichtstelling (spoed)uithuisplaatsing namen de zorgen toe. Zo werd [de minderjarige] op straat aangetroffen op sokken en zonder jas, op zoek naar zijn vader. Ook is [de minderjarige]
's nachts om 3.00 uur slapend aangetroffen op de achterbank van een auto, terwijl de moeder in een woning was en de partner van de moeder naast de auto stond. De moeder had aangegeven dagelijks te blowen, flashbacks te hebben van vroeger (zij is slachtoffer geweest van mensenhandel) en stemmen te horen die er niet zijn.
4.5
Uit het raadsrapport komt naar voren dat er ernstige zorgen waren over de sociaal-emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] was angstig en had weinig aansluiting bij leeftijdsgenootjes. Zijn basale gevoel van veiligheid was aangetast door de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt. Doordat [de minderjarige] thuis werd ondergestimuleerd (hij zat vaak te gamen en speelde niet buiten), vaak wisselde van school en veel verzuimde van school, bleven zijn schoolprestaties achter. Verder was bij [de minderjarige] sprake van overgewicht en werd zijn gebit niet goed verzorgd.
4.6
Het verslag over het verloop van de pleegzorgplaatsing in de periode van 1 mei 2015 tot 1 oktober 2015 bevestigt de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de moeder. Toen [de minderjarige] in het pleeggezin kwam kende hij veel vaardigheden niet die passend waren bij zijn leeftijd. Zo kon hij zich niet zelf aankleden, moest hij geholpen worden met afdrogen, haren kammen en tandenpoetsen en kon hij niet fietsen. De jeugdzorgwerker heeft ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige] weliswaar sinds hij in het pleeggezin verblijft grote stappen vooruit heeft gemaakt, maar dat hij nog altijd in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel [de minderjarige] graag met andere kinderen speelt, kent hij de grenzen niet en schrikt daardoor andere kinderen af. Ook in de klas weet hij niet hoe hij zich moet gedragen en hij wordt daardoor geregeld uit de klas gestuurd. De gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling zijn gelet op het vorenstaande naar het oordeel van het hof nog altijd aanwezig.
4.7
[de minderjarige] zal in de komende maanden diagnostisch worden onderzocht door [F] , waarvoor in de week voorafgaand aan de mondelinge behandeling een intakegesprek heeft plaatsgevonden. [F] zal naar aanleiding van de onderzoekresultaten adviseren welke hulpverlening voor [de minderjarige] dient te worden ingezet. De (verlenging van de) uithuisplaatsing is daarom in elk geval noodzakelijk ter onderzoek van [de minderjarige] geestelijke of lichamelijke gezondheid.
4.8
Het hof acht de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] ook noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende vast komen te staan dat de situatie van de moeder zodanig is verbeterd dat deze tegemoet komt aan de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] . Bij brief van 16 maart 2016 is door de GI aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan wil het werken naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder aan de orde blijven. De moeder stelt zich echter tot op heden nog altijd onvoldoende begeleidbaar op en is blijkens mededeling van de raad en de GI ter zitting ambivalent in het accepteren van de benodigde hulpverlening. Hoewel namens de moeder ter zitting met klem is ontkend dat zij de problemen zou bagatelliseren, blijkt uit haar antwoorden ter zitting dat daar wel degelijk sprake van is. De moeder erkent weliswaar dat zij fouten heeft gemaakt, maar daar waar haar wordt gevraagd naar de concrete zorgpunten worden deze alle door haar ontkend en legt zij de oorzaak van de problemen buiten zichzelf.
4.9
Vast staat dat de moeder bij de opvoeding van [de minderjarige] veel hulpverlening nodig zal hebben. Ter zitting is immers gebleken dat het gedrag van [de minderjarige] zo lastig is dat, als het onderzoek door [F] is afgerond en thuisplaatsing bij de moeder of een netwerkpleeggezin in Polen niet aan de orde is, overplaatsing naar een specialistisch pleeggezin of een gezinshuis in de rede ligt. Het is daarom, mede gelet op de zorgen die er al waren toen [de minderjarige] nog thuis woonde, maar zeer de vraag of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de opvoeding van [de minderjarige] aan te kunnen. Op dit moment is daarover, mede gelet op de ambivalente houding van de moeder jegens de hulpverlening onvoldoende duidelijkheid. De moeder heeft ook nog altijd onvoldoende inzicht verschaft in haar persoonlijke problematiek. Hoewel de moeder stelt dat zij inmiddels psychologische hulp voor zichzelf heeft ingeschakeld, hetgeen het hof op zichzelf een positieve ontwikkeling vindt, constateert het hof ook dat de moeder pas een week voor de zitting een intakegesprek heeft gehad en dat zij dit niet met de jeugdzorgwerker heeft gecommuniceerd. Er is daarom (nog) niet vast te stellen in hoeverre eventuele persoonlijke problematiek van de moeder haar belemmert in haar rol als opvoeder.
4.1
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is
het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden voor (verlening) van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn. Voor het verkorten van de termijn van de machtiging of het gelasten van een nader onderzoek naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder ziet het hof, gelet op al het vorenstaande, geen aanleiding. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. H. Lenters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 mei 2016 in bijzijn van de griffier.