Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1]2. [appellant sub 2] ,beiden wonende te [plaatsnaam] ,appellanten,
1.Het geding in eerste aanleg
18 juni 2014 en 31 december 2014 dat de rechtbank Midden-Nederland (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3:99 lid 1 juncto 3:102 lid 2 BW, dan wel (subsidiair) middels bevrijdende verjaring ex
artikel 3:105 juncto 3:306 juncto 3:102 lid 1 BW eigenaar is geworden van de omstreden
strook grond van circa 460 centimeter, gerekend vanaf de beschoeiing van de kopse kant
(de rechterzijde) van Registergoed A;
hem, althans in zijn opdracht, opgerichte erfafscheiding op het Registergoed A, derhalve
met aan- en toebehoren, volledig te verwijderen en de strook grond van circa 460
centimeter gerekend vanaf de beschoeiing van de kopse kant (de rechterzijde) van het
Registergoed A, in de oorspronkelijke staat terug te brengen, derhalve met herstel van
schade en terugplaatsing van de door [geïntimeerde] verwijderde en nadien op Registergoed B
geplaatste twee hortensia’s en wederom aan [appellanten] ter vrije beschikking te stellen,
zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat
[geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 250.000,-,
kadastrale grens, met dien verstande dat de perceelgrenzen zoals thans vastgelegd bij het
kadaster in overeenstemming worden gebracht met de daadwerkelijke loop van de
perceelgrenzen, volgend nadat [geïntimeerde] de door hem opgerichte erfafscheiding heeft
verwijderd en alsdan ter plaatse waar de beschoeiing van Registergoed A loopt, zulks
eveneens op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat
hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 250.000,-;
d. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties, met bepaling dat, als deze
kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van dit arrest worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van dit arrest wettelijke rente is verschuldigd.
3.De vaststaande feiten
(hierna: [naam 1] ) op 8 september 2000.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.5. De beoordeling van de grieven en de vordering
Een constructie die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar kunnen brengen”. In hoger beroep is niet in geschil dat in 2012 uit een op verzoek van [geïntimeerde] verrichte kadastrale meting is gebleken dat op grond van de kadastrale gegevens niet alleen het tussen de percelen gelegen water, maar ook een op het oostelijk perceel, vanaf de beschoeiing van de kopse kant van registergoed A, gelegen strook grond van 460 centimeter in eigendom aan [geïntimeerde] toebehoort. De grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [appellanten] door verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eigenaar is geworden van deze strook grond en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
(…) Het perceel(het hof begrijpt: registergoed A)
is met ontheffing van het Plassenschap geheel opnieuw beschoeid. (…)”. [appellanten] heeft gesteld dat uit deze producties volgt dat Riconab in 2001 alvorens daarvoor een ontheffing te verkrijgen op de kopse kant van registergoed A aan de oostzijde beschoeiing heeft laten plaatsen.
ged. onbeschoeid” kan overigens zowel betrekking hebben op registergoed A als op registergoed B.
wel eens een enkele keer op de strook grond kwam”. Hieruit volgt dat sprake was van op zichzelf staande machtsuitoefeningen. Op grond van voornoemde maatstaf zijn die onvoldoende voor inbezitneming.
6.De slotsom
6.3 De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
282,-
€ 904,-(2 punten x tarief II)
- explootkosten € 96,16
- griffierecht
€ 311,-subtotaal verschotten € 407,16
- salaris advocaat
€ 1.341,-(1,5 punt x tarief II)