ECLI:NL:GHARL:2016:3998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.172.241/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en schadevergoeding na brand van een auto in lease

In deze zaak vorderde de leasemaatschappij Business Lease Nederland B.V. (BLN) schadevergoeding van appellant, die een auto onder zich had, na het tenietgaan van de auto door brand. De kern van het geschil was of appellant de auto rechtsgeldig onder zich had, met toestemming van BLN. Het hof oordeelde dat appellant geen toestemming had om de auto mee te nemen en onder zich te houden. De feiten wezen uit dat BLN de eigendom van de auto had voorbehouden en dat de koopovereenkomst met Het Banenhuis, waar appellant indirect bestuurder van was, was ontbonden. Appellant had de auto op 20 februari 2014 meegenomen, terwijl de koopprijs nog niet volledig was betaald en de overeenkomst was ontbonden. Het hof concludeerde dat appellant onrechtmatig had gehandeld door de auto mee te nemen, en dat hij aansprakelijk was voor de schade die BLN had geleden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding, en stelde deze vast op € 18.560,95, exclusief BTW. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.172.241/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/365324 / HL ZA 14-90)
arrest van 24 mei 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.S. van Gijn, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Business Lease Nederland B.V.,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
BLN,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 augustus 2015 hier over.
1.2
In genoemd arrest is een comparitie na aanbrengen gelast. De comparitie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, heeft op 2 september 2015 plaatsgevonden.
1.3
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven (met producties) genomen. BLN heeft een memorie van antwoord (met producties) genomen. [appellant] heeft zich bij akte uitgelaten over deze producties.
1.4
Ten slotte zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof ziet redenen zelf de feiten vast te stellen. Die komen, gelet op hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) is weersproken, op het volgende neer.
2.2
[appellant] is (indirect) bestuurder en grootaandeelhouder van Het Banenhuis BV.
2.3
BLN heeft in november 2010 een Volkswagen Passat met kenteken [00-YYY-0] (hierna: de auto) gekocht en geleverd gekregen van Autoland Van den Brug. Zij heeft de auto in operational lease gegeven aan Draaier & Partners B.V. De leaseovereenkomst is per 1 september 2013 beëindigd, waarna BLN de auto te koop heeft aangeboden.
2.4
BLN heeft de auto op of omstreeks 18 oktober 2013 verkocht aan Het Banenhuis voor een prijs van € 21.450,- inclusief BTW. Zij heeft op 21 oktober 2013 een factuur opgesteld waarop onder meer is aangegeven dat de auto eigendom blijft van BLN zolang de koopsom niet volledig is betaald.
2.5
Het kenteken van de auto is op 18 oktober 2013 op naam gesteld van Het Banenhuis.
2.6
Uit een dagafschrift betreffende de bankrekening van BLN bij ABN AMRO volgt dat op 24 oktober 2013 op deze rekening een bedrag van € 15.000,- is ontvangen van Volkswagen Bank GMBH betreffende de auto. Het restantbedrag van € 6.450,- bleef onbetaald.
2.7
Over de aankoop van de auto en de (gedeeltelijke) financiering van de auto door Volkswagen Bank is tussen 14 en 22 oktober 2013 per e-mail gecorrespondeerd tussen
BLN en Het Banenhuis. BLN heeft haar e-mailberichten verstuurd naar het e-mailadres [appellant] @hotmail.com en heeft ook een met “ [appellant] ” ondertekend e-mailbericht teruggekregen van dit e-mailadres.
2.8
Op 3 december 2013 heeft [C] het volgende e-mailbericht van het adres [appellant] @hotmail.com ontvangen:
“Dag [C] ,
Weet even niet wat ik moet aangeven mbt het ophalen van de passat. Morgen gaat hem niet worden. Bel of kom morgen wel langs.”
2.9
In een e-mailbericht van 11 december 2013 aan bovengenoemd e-mailadres heeft
[C] het volgende geschreven:
“Goedemorgen meneer [appellant] ,
Ik heb hier intern overleg gehad over de aflevering van de Vw Passat CC.
Het te financieren bedrag van € 15.000,- is al op onze rekening bijgeschreven.
Er staat nog een bedrag open van € 6.450,-.
U heeft gister aangegeven nog een maand nodig te hebben om het restant bedrag bij elkaar te krijgen.
Na overleg met onze teammanager zijn we tot het volgende besluit gekomen.
Wij geven een uitstel tot 16/01/2014 om het restant bedrag aan ons over te maken.
Mocht dit niet lukken voor deze tijd dan zijn wij genoodzaakt de koopovereenkomst te annuleren en de daarbij horende annuleringskosten aan u door te belasten. (…)”
2.1
Op genoemd e-mailbericht, afkomstig van het e-mailadres [appellant] @hotmail.com
,is diezelfde dag de volgende reactie door [C] ontvangen:
“Dag [C] ,
Wat mij betreft in orde.
Groet,
[appellant] ”.
2.11
Op 21 januari 2014 heeft BLN een creditfactuur verstuurd voor een bedrag van
€ 21.450,-. BLN heeft Het Banenhuis ook een factuur van € 2.145,- gestuurd met betrekking tot de annuleringskosten.
2.12
BLN heeft, blijkens een dagafschrift van haar rekening bij ABN AMRO op 22 januari 2014 een bedrag van € 15.000,- overgemaakt aan Volkswagen Bank, met vermelding van het kenteken van de auto en de aangegane kredietovereenkomst.
2.13
In een e-mailbericht van 22 januari 2014, afkomstig van het e-mailadres info@hetbanenhuis.nl aan de heer [D] van BLN heeft [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Het Banenhuis heeft medio oktober een overeenkomst gesloten met Businesslease inzake de koop van het voertuig met kenteken [00-YYY-0] . De overeenkomst is gepaard gegaan met een derde partij voor de financiering, namelijk de Volkswagenbank, deze heeft inmiddels een betaling gedaan van € 15.000,- waardoor er een restbetaling is blijven staan van € 6.450,-. Over het restbedrag zijn er met mij, als directeur van het Banenhuis bv, geen afspraken gemaakt met betrekking tot de uiterste betaaldatum van het restbedrag. Verder is er in de koopovereenkomst geen datum genoemd, behalve een mondelinge datum, deze was indicatief.
U heeft mij gewezen op afspraken die gemaakt zijn over de mail, namelijk, [appellant] @hotmail.com, naast het feit dat dit geen mailadres is van de bv, is dit het mailadres van één van onze medewerkers die geen enkele financiële bevoegdheid heeft en zeker geen afspraken kan maken namens de BV. De totale correspondentie langs dit mailadres is door mij ingezien en heeft voornamelijk betrekking gehad op het doormailen van informatie.
Verder gaf u aan de verkoop te annuleren en de kosten die daarmee gepaard gaan te factureren aan het Banenhuis. Het annuleren gebeurt volledig op uw verzoek en de kosten die daaruit voortvloeien zullen volledig voor rekening komen van Businesslease, hierbij reken ik ook de kosten die het Banenhuis daardoor zal krijgen, daarnaast heeft Businesslease het Banenhuis op geen enkele wijze geïnformeerd mbt leveringsvoorwaarden zoals deze gelden voor uw bedrijf en-/of bedrijfstak.
Voor zover ik weet staat het voertuig op naam van het Banenhuis en betaalt het Banenhuis alle kosten die daaruit voortvloeien, denk hierbij aan verzekering, motorrijtuigenbelasting en de aflossing aan de Volkswagenbank. Het Banenhuis zal niet meewerken aan het annuleren van de verkoop en spreekt wederom de intentie uit om de openstaande vordering alsnog te voldoen.”
2.14
In een e-mailbericht van 18 februari 2014 aan [appellant] , gericht aan het e-mailadres info@hetbanenhuis.nl, heeft [E] , medewerker debiteuren van BLN, onder meer geschreven:
“Om rede dat niet het volledige bedrag van de factuur door u is overgemaakt voor 16 januari jl. hebben de verkoop van het voertuig aan u teruggedraaid middels factuur (…). Vervolgens hebben wij u een factuur doen toekomen voor de hieraan verbonden annuleringskosten. (…)
Wij menen door bovenstaande werkwijze ons aan de afspraak te hebben gehouden, en gaan er daarom ook vanuit dat u de factuur (…) aan ons zult voldoen. Wellicht ten overvloede maken wij u erop attent dat de betalingstermijn van genoemde factuur 19 februari a.s. is vervallen.”
2.15
Op 19 februari 2014 heeft BLN de auto, die tot dat moment niet aan Het Banenhuis was afgeleverd, weer te koop gezet. Zij heeft de auto op 20 februari 2014 voor een proefrit ter beschikking gesteld aan de heer [F] . [F] keerde terug in de auto, vergezeld van [appellant] , die zich op het standpunt stelde dat de auto eigendom was van Het Banenhuis.
heeft de auto meegenomen.
2.16
Op 21 februari 2014 heeft de heer [G] van BLN in een e-mailbericht aan [appellant] , met e-mailadres [appellant] @hetbanenhuis.nl, onder meer geschreven:
“(…) Kortom, er zijn wat mij betreft nu 2 opties:
1. U voldoet vandaag de volledige aankoopsom van € 21.450 en de auto wordt uw eigendom;
2. U levert vandaag de auto in [B] in en dan crediteert Business Lease de annuleringsfactuur van
€ 2.145.(…)”
2.17
[appellant] reageerde diezelfde dag met een e-mailbericht, vanaf het laatstgenoemde e-mailadres, waarin hij onder meer schreef:
“(…) Het voertuig is momenteel eigendom van het Banenhuis, BSL heeft een vordering op het Banenhuis. Conform mijn voorstel zal ik deze zaak met u afhandelen.”
2.18
Het Banenhuis heeft de auto niet geretourneerd en evenmin de verkoopprijs van de auto betaald.
2.19
BLN heeft, vergeefs, geprobeerd de auto in revindicatoir beslag te nemen.
2.2
De auto is door brand tenietgegaan, volgens [appellant] op 22 februari 2014, volgens BLN op 21 maart 2014.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
BLN heeft Het Banenhuis en [appellant] gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de auto haar eigendom is. Daarnaast heeft zij betaling gevorderd van, voor zover nu nog van belang, een bedrag van € 21.450,-, te vermeerderen met rente en proces- en beslagkosten. Aan de vordering op [appellant] heeft BLN ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de auto zonder recht of titel onder zich te nemen en te houden en niet af te geven.
3.2
Het Banenhuis en [appellant] hebben verweer gevoerd. Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 10 september 2014 een comparitie van partijen had gelast en deze comparitie had plaatsgevonden, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 24 december 2014 Het Banenhuis en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 21.450,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van hen in de proces- en beslagkosten.

4.De bespreking van de grieven

4.1
Met de
grieven 1 en 2komt [appellant] op tegen de vaststelling van de feiten. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang bij een bespreking van de grieven. Ten aanzien van grief 2 overweegt het hof dat uit het door BLN bij memorie van antwoord overgelegde bankafschrift volgt dat BLN het bedrag van € 15.000,- op 22 januari 2014, en niet op 18 februari 2014 zoals [appellant] betoogt, aan Volkswagen Bank heeft (terug)betaald.
4.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] de auto heeft geconfisqueerd terwijl hij wist van het eigendomsvoorbehoud, het verzuim van Het Banenhuis om de (restant) koopsom te betalen en de door BLN ingeroepen ontbinding van de overeenkomst. [appellant] bestrijdt in
grief 3dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat hij toestemming had om de auto mee te nemen en dat hij bovendien niet op de hoogte was van het verzuim en de ingeroepen ontbinding van de overeenkomst. Hij biedt aan te bewijzen dat hij toestemming had en dat hij niet wist van het verzuim en van de ontbinding van de overeenkomst.
4.3
Voor zover [appellant] zou willen betogen dat hij ervan mocht uitgaan dat Het Banenhuis eigenaar van de auto was toen hij deze meenam, volgt het hof [appellant] niet in dit betoog. Allereerst staat tussen partijen niet ter discussie dat BLN zich de eigendom van de auto had voorbehouden en dat dit was vermeld op de factuur aan Het Banenhuis. Dat [appellant] deze factuur niet kende, is gesteld noch gebleken. Bovendien had BLN de auto ook nog niet aan Het Banenhuis geleverd toen [appellant] de auto meenam. De auto is bij BLN blijven staan en [appellant] heeft niet gemotiveerd weersproken dat, zoals BLN heeft gesteld, dat is gebeurd op basis van een afspraak tussen hem en BLN. [appellant] wist alleen om deze reden al dat Het Banenhuis (nog) geen eigenaar van de auto was toen hij de auto op 20 februari 2014 meenam.
4.4
Het hof acht de stelling van [appellant] dat hij niet op de hoogte was van het verzuim van Het Banenhuis en van de ontbinding van de overeenkomst onvoldoende onderbouwd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat Het Banenhuis en BLN in oktober 2013 over het aangaan van de koopovereenkomst hebben gecorrespondeerd, waarbij gebruik is gemaakt van het e-mailadres [appellant] @hotmail.com. BNL heeft toen onder meer om een handtekening van [appellant] onder de financieringsovereenkomst met Volkswagen Bank gevraagd, waarna vanaf genoemd e-mailadres werd gereageerd met de mededeling:

Kom vanmiddag even langs om heea in orde te maken. Groet, [appellant]”.
Het staat niet ter discussie dat de handtekening onder het contract vervolgens door [appellant] is gezet. Volgens [appellant] is genoemd e-mailadres van zijn broer, die administratieve werkzaamheden voor Het Banenhuis verrichtte. Dat bedoeld e-mailbericht ook door zijn broer is geschreven, heeft hij niet gesteld. Dat ligt ook niet voor de hand, nu in het e-mailbericht is aangegeven dat de schrijver van het bericht bij BLN langs zal komen om het door BLN gesignaleerde probleem - het ontbreken van een handtekening van [appellant] zelf - in orde te maken. De schrijver van het bericht moet dan ook [appellant] zelf zijn. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [appellant] in oktober 2013 wel en wat later geen gebruik meer maakte van het e-mailadres.
Daar komt bij dat in het e-mailbericht van 11 december 2013 wordt gerefereerd aan een gesprek met [appellant] van een dag eerder. [appellant] heeft niet bestreden dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Hij heeft evenmin gesteld dat dat gesprek in het e-mailbericht van
11 december 2013 niet correct is weergegeven.
4.5
De slotsom is dat het hof er, met de rechtbank, vanuit gaat dat BLN zich niet alleen de eigendom van de auto heeft voorbehouden, zodat Het Banenhuis om die reden, naar [appellant] wist, op 20 februari 2014 geen eigenaar was van de auto, maar ook dat de overeenkomst tussen BLN en Het Banenhuis betreffende de auto op 20 februari 2014 was ontbonden. Ook dat was [appellant] bekend, of behoorde hem bekend te zijn, nu hij het e-mailbericht van 11 december 2013 heeft ontvangen. In dit verband merkt het hof nog op dat voor zover een en ander [appellant] nog niet duidelijk was, hij uit het feit dat Het Banenhuis de restant koopsom nog niet had betaald en BLN de auto opnieuw te koop had aangeboden had behoren af te leiden dat BLN de overeenkomst met Het Banenhuis had ontbonden.
4.6
[appellant] heeft op 20 februari 2014 dan ook een auto meegenomen, die niet zijn eigendom was en evenmin de eigendom was van Het Banenhuis. Betreffende de auto was, naar [appellant] wist, weliswaar een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen Het Banenhuis en BLN maar Het Banenhuis had de koopsom van de auto nog niet betaald en BLN wilde de auto pas leveren na betaling van de volledige koopsom. Bovendien was deze overeenkomst, naar [appellant] wist of behoorde te weten, inmiddels ontbonden. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld door de auto mee te nemen.
4.7
[appellant] heeft echter gesteld dat hij toestemming heeft gekregen om de auto mee te nemen. Hij heeft ook bewijs aangeboden van deze, door BLN gemotiveerd betwiste, stelling. Het hof neemt het volgende in aanmerking:
- het staat vast dat BLN de auto in de periode tussen het sluiten en de ontbinding van de koopovereenkomst onder zich heeft gehouden. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand dat BLN na de ontbinding van de koopovereenkomst ermee kon instemmen dat zij de auto niet langer onder zich had;
- uit de door [appellant] ter comparitie in eerste aanleg afgelegde verklaring volgt dat hij de auto zonder vooroverleg met BLN heeft meegenomen na de proefrit die de heer [F] met de auto maakte. Vervolgens, dus niet voordat hij de auto meenam, is hij met de auto naar BLN te [B] gereden om te praten;
- uit het in rechtsoverweging 2.16 aangehaalde e-mailbericht van 21 februari 2014 naar aanleiding van het gesprek tussen [appellant] en BLN, volgt evenmin dat BLN ermee heeft ingestemd dat [appellant] de auto had meegenomen. Integendeel, er volgt uit dat [appellant] de auto diezelfde dag dient te retourneren tenzij de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs per omgaande wordt betaald.
Onder deze omstandigheden heeft [appellant] zijn stelling dat hij toestemming had de auto mee te nemen en onder zich te houden onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen reden hem toe te laten tot het bewijs van die stelling.
4.8
De grief faalt dan ook.
4.9
Grief 4betreft de hoogte van het door de rechtbank toegewezen schadebedrag. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de in de verkoopprijs van € 21.450,- begrepen BTW. Omdat BLN de BTW kan verrekenen, vormt deze geen schade, aldus [appellant] .
4.1
Het hof volgt [appellant] in dit, door BLN ook niet weersproken, betoog. Dat betekent dat indien [appellant] schadeplichtig is jegens BLN uitgegaan dient te worden van de koopsom exclusief BTW. In de factuur van 21 oktober 2013 betreffende de verkoop van de auto wordt uitgegaan van een BTW-bedrag van € 2.889,05. Het hof zal uitgaan van deze factuur en niet van de creditfactuur, waar BLN naar verwijst. Dat betekent dat de vordering van BLN toewijsbaar is tot een bedrag van € 18.560,95 in hoofdsom.
4.11
De grief slaagt dan ook.
4.12
Het hof zal het eindvonnis vernietigen voor wat betreft het bedrag van de toegewezen hoofdsom, en voor het overige bekrachtigen. [appellant] is ook in appel grotendeels in het ongelijk gesteld en zal om die reden worden verwezen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II).

5.De beslissingHet gerechtshof:vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 december 2014 tussen partijen gewezen, maar alleen voor zover de rechtbank in punt 5.1 van het dictum een bedrag van € 21.450,- in plaats van € 18.560,95 toewijsbaar heeft geoordeeld,en in zoverre opnieuw rechtdoende;bekrachtigt het vonnis voor het overige;[veroordeelt appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 1.937,- aan verschotten en op € 1.792,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;wijst het meer of anders gevorderde af.Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. B.J.H. Hofstee, mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag

24 mei 2016.