Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
2214031 / CV EXPL 13-9109)
[appellant],
Essent,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.3 [appellant] betaalde altijd via acceptgirokaart. Vanaf 1 januari 2011 brengt Essent daarvoor per betaling service- en administratiekosten in rekening. [appellant] heeft die altijd betaald, tot de jaarafrekening 2011/2012.
Van die jaarafrekening, een bij te betalen bedrag van € 250,92, heeft [appellant] alleen een bedrag van € 116,91 voldaan. Het restantbedrag van € 134,01 heeft hij ondanks herhaalde sommaties onbetaald gelaten.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1. te verklaren voor recht dat gedaagde de door eiseres bij hem in rekening gebrachteService- en Administratiekosten en de BTW over de Energiebelasting dient tebetalen;
“het vonnis door de rechtbank Noord-Nederland, Locatie Groningen, Kamer voor Kantonzaken, de dato 18 september 2014, onder zaak/rolnummer: 2214031 CV EXPL 13-9109, tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoend bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Essent te veroordelen tot (terug)betaling aan [appellant] van een bedrag van € 134,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Essent in de kosten van beide instanties.”
5.De beoordeling van de ontvankelijkheid
In dit geval is de gevorderde verklaring voor recht gecombineerd met een vordering van bepaalde waarde, te weten de vordering tot voldoening van het restantbedrag van € 134,01 van de jaarafrekening van 2011/2012. Uit de gevorderde verklaring voor recht kan niet worden afgeleid dat die een wijdere strekking heeft dan een verklaring voor recht dat [appellant] de bij die jaarafrekening in rekening gebrachte bedragen aan service- en administratiekosten en BTW verschuldigd is. Tijdens de comparitie is naar voren gekomen dat er behalve de onderhavige jaarafrekening ook geen andere vorderingen van Essent op [appellant] openstaan.
Aan die tegenvordering komt daarmee geen zelfstandig belang toe –in eerste aanleg is de vordering in reconventie ook buiten beschouwing gebleven-, zodat die vordering voor de bepaling van de appelgrens niet meetelt, nog daargelaten dat ook met inbegrip van die vordering het belang van de vorderingen in deze zaak (ruimschoots) beneden de appelgrens blijft.
Omdat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
€ 1.264,--(2 punten x tarief I)