Uitspraak
[appellant] Holding,
1.de vennootschap onder firma [geïntimeerde1] ,
de V.O.F.,
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
de V.O.F. c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
[D] doen horen.
“ [D] begon over de verbouwingskosten. Ik zei dat ik eerst met hem wilde spreken over de mondelinge afspraak betreffende de huur. Ik zei: we hebben toch afgesproken dat we pas huur hoefden te betalen als alles af was? [D] zei toen dat dat klopte. Hij voegde daar aan toe dat hij ervan was uitgegaan dat het cafetariagedeelte eerder klaar zou zijn. Ik zei dat dat voor rekening van [appellant] kwam en dat het niet mijn schuld was. Ik heb toen de mondelinge afspraak herhaald en [D] zei opnieuw dat de afspraak inderdaad was gemaakt. Vervolgens begon hij over de verbouwingskosten. Ik heb gezegd dat ik die niet wilde betalen, omdat er geen sprake was van extra kosten. Toen [D] begon over het inschakelen van een deurwaarder heb ik hem gemaand het pand te verlaten.”[geïntimeerde2] heeft ook verklaard dat [C] hem na afloop van het gesprek heeft verteld dat hij het gesprek heeft kunnen volgen en dat het gesprek goed was opgenomen. Hij en [C] hebben de opname beluisterd. Hij heeft de opname ook aan [E] , bestuurder van [appellant] , laten horen.
“
Op een dag vroeg de heer [geïntimeerde2] mij, om hem even naar het café te brengen.Hij vertelde mij dat hij een gesprek had met een man over een rekening en over een mondelinge afspraak die hij met deze man had gemaakt over de huur van het café en van de cafetaria.Hij vertelde mij dat hij daar een getuige bij wou hebben.Aangekomen bij het café stond daar een man op ons te wachten.We gingen naar binnen en deze man stelde zich voor aan mij als [D] , waarna ik mij voorstelde als [C] .[geïntimeerde2] en [D] gingen aan tafel zitten in het café, en ik deed net als of ik wegging, maar liet de tussendeur open en bleef in de cafetaria staan.[D] begon over een rekening, maar [geïntimeerde2] zei dat hij eerst wilde praten over de mondelinge afspraak die ze hadden gemaakt over de huur van het café en de cafetaria.Volgens [geïntimeerde2] zou de huur pas ingaan als de cafetaria helemaal klaar zou zijn.[D] bevestigde dit en zei dat dit klopte, maar hij had verwacht dat de cafetaria op 1 december 2010 klaar zou zijn.[geïntimeerde2] antwoorde dat dit aan [D] ( [appellant] Holding) lag en niet aan [geïntimeerde2] zelf.[D] zei dat dit klopte, maar zei dat hij hier niets aan kon doen.Hierna begon [D] weer over een rekening die [geïntimeerde2] volgens hem betalen moest.[geïntimeerde2] zei dat hij het met deze rekening helemaal niet eens was.[D] zei dat hij dan een deurwaarder langs zou sturen, waarop [geïntimeerde2] antwoorde, okee je doet maar.[geïntimeerde2] vroeg toen aan [D] of deze het pand wilde verlaten, waarop [D] wegging.Toen [D] weg was ging ik het café weer binnen en [geïntimeerde2] vroeg mij of ik alles gehoord had.Ik bevestigde dit, waarop [geïntimeerde2] mij ook nog een opname van het gesprek liet horen, die hij met zijn mobiele telefoon had gemaakt.Ik ben bereid dit voor de rechtbank te verklaren.”
Desgevraagd heeft [C] verklaard dat het gesprek volgens hem in maart of april 2011 plaatsvond, twee maanden voordat “de kroeg” openging, dat hij niet meer weet op welke dag van de week, maar wel dat het aan het begin van de middag was. Met “kroeg” bedoelt [C] , heeft hij verklaard, het cafetaria. [C] heeft ook verklaard niet meer te weten of het café al wel open was toen het gesprek plaatsvond.
Anders dan [appellant] acht het hof niet relevant dat [C] het begrip “kroeg” heeft gebruikt. [C] heeft uitgelegd wat hij met dat woord bedoelde. Het hof vindt die uitleg niet onbegrijpelijk.
Wat de datering van het gesprek betreft, acht het hof de verklaring van [D] ongeloofwaardig. Volgens [D] - overigens ook volgens de andere getuigen - hebben hij en [geïntimeerde2] gesproken over de verbouwingskosten. Vaststaat dat de rekening betreffende de verbouwingskosten pas op 17 februari 2011 is verstuurd. Het ligt dan ook niet voor de hand dat het gesprek (ruim) voor 17 februari 2011, al in december 2010, heeft plaatsgevonden, zoals [D] heeft verklaard.
Dat in het huurcontract is vermeld dat is overeengekomen dat de huur verschuldigd is vanaf het moment dat de vergunningen voor café en cafetaria verleend waren, acht het hof niet doorslaggevend. Juist om die reden heeft het hof [geïntimeerden] c.s. opgedragen te bewijzen dat
- in afwijking van hetgeen in het contract staat vermeld – een andere ingangsdatum is overeengekomen.
13 februari 2014. Het betreft een bedrag van € 97.838,74 (de door de kantonrechter vastgestelde huur vanaf 1 maart 2011) -/- € 5.425,12 (de daarin begrepen halve huur over de maanden maart tot en met juni 2011) = € 92.413,62.
c.s. hebben, naar het hof in het tussenarrest heeft overwogen en beslist, een bedrag van € 55.588,- aan huur betaald. Dat betekent dat sprake is van een huurachterstand van
€ 36.815,62. De vordering van [appellant] BV tot betaling van achterstallige huur is dan ook
toewijsbaar tot een bedrag van € 36.825,62.
De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van [geïntimeerden] c.s. tot vergoeding van schade toewijsbaar geacht tot een bedrag van € 29.807,14. De grieven in principaal en incidenteel appel tegen dit oordeel zijn ongegrond bevonden, zodat van dit bedrag dient te worden uitgegaan.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter de vordering tot vergoeding van wettelijke rente over de toegewezen bedragen heeft afgewezen en dat partijen daartegen geen grieven hebben gericht, zodat het hof geen wettelijke rente zal toewijzen.
3.De beslissingHet gerechtshof:bekrachtigt het tussenvonnis van 20 juni 2013;vernietigt het eindvonnis van 13 februari 2014, voor zover de overige vorderingen in conventie zijn afgewezen en [appellant] in reconventie is veroordeeld om aan [geïntimeerden] c.s. te betalen een bedrag van € 31.614,85;
bekrachtigt het eindvonnis van 13 februari 2014, in conventie en in reconventie gewezen, voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;