ECLI:NL:GHARL:2016:3943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
200.176.277/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder; beoordeling van gewichtige redenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de rechthebbende om de Stichting [de bewindvoerder] als bewindvoerder te ontslaan. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. L.S. Slinkman, stelde dat zij geen vertrouwen meer had in de bewindvoerder, die haar in 2014 vier dagen had laten gijzelen wegens een onbetaalde boete. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. H.J. Griede, betwistte de claims van de rechthebbende en stelde dat hij zijn taken naar behoren had uitgevoerd. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg, die was aangespannen bij de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, in zijn geheel bekeken. De kantonrechter had eerder het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2016 werd duidelijk dat de rechthebbende zich niet goed geïnformeerd voelde door de bewindvoerder en dat zij psychische problemen ondervond als gevolg van de gijzeling. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder zijn taken adequaat had uitgevoerd en dat de problemen van de rechthebbende niet direct aan de bewindvoerder konden worden toegeschreven. Het hof concludeerde dat er geen gewichtige redenen waren om de bewindvoerder te ontslaan en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter. De rechthebbende had onvoldoende bewijs geleverd voor haar claims en de bewindvoerder had aangetoond dat hij zijn verplichtingen was nagekomen. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de rechthebbende, die inmiddels haar financiële situatie onder controle had.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.277/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3877315 VO VERZ 15-234)
beschikking van 10 mei 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. L.S. Slinkman te Hoogezand,
en
Stichting [de bewindvoerder],
kantoorhoudend te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H.J. Griede te Hoogezand.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie 1, ingekomen op 23 september 2015;
- het verweerschrift met productie 1;
- een journaalbericht van mr. E.J. Luursema, de voormalig advocaat van de rechthebbende, van 23 november 2015 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Luursema van 25 november 2015 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2016 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder zijn de heer [C] en mevrouw [D] verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 23 mei 2014 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en de Stichting [de bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 6 januari 2015, heeft de rechthebbende verzocht de Stichting [de bewindvoerder] als bewindvoerder te ontslaan en [E] (het hof leest: [E] te [F] als opvolgend bewindvoerder te benoemen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 juli 2015. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt de beschikking van 17 juli 2015 te vernietigen en opnieuw recht doende een nieuwe bewindvoerder te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om ontslag te verlenen.
5.2
De rechthebbende stelt dat zij geen vertrouwen meer heeft in de huidige bewindvoerder. Door zijn toedoen heeft zij van 29 juli 2014 tot 2 augustus 2014 gegijzeld gezeten wegens een onbetaalde boete, aldus de rechthebbende. Die gebeurtenis heeft diepe wonden bij haar geslagen. Daarbij komt dat de bewindvoerder haar niet schriftelijk op de hoogte houdt van de actuele stand van zaken. De rechthebbende is van mening dat haar persoonlijke omstandigheden zodanig zijn, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, dat er gronden zijn om de voorgestelde bewindvoerder aan te wijzen, althans in ieder geval een ander dan de huidige bewindvoerder.
5.3
De bewindvoerder voert aan dat de boete waar de rechthebbende op doelt (wegens zwartrijden bij Arriva) al dateert van vóór 23 mei 2014 en dat de rechthebbende bij de aanvang van het bewind (daar) niet volledige openheid van zaken aan hem (over) heeft gegeven. De bewindvoerder is van mening dat de samenwerking, na een redelijk onrustig begin, inmiddels naar behoren verloopt. Er bestaat volgens hem dan ook geen enkele aanleiding voor ontslag. De bewindvoerder stelt al het mogelijke in het werk te hebben gesteld om tot een goede samenwerking met de rechthebbende te komen. Bij een wijziging van bewindvoerder zal de rechthebbende in zijn ogen in die nieuwe verhouding tegen dezelfde problemen aanlopen. De bewindvoerder stelt niet tekort te zijn geschoten in de nakoming van de uit de bewindvoering voortvloeiende verplichtingen.
5.4
Het hof stelt voorop dat een bewindvoerder uitsluitend de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende behartigt. Het toetsingskader van artikel 1:448 BW richt zich derhalve ook slechts op die belangen.
5.5
Ter zitting is gebleken dat het grootste pijnpunt van de rechthebbende zit in het feit dat zij in 2014 vier dagen in de cel heeft gezeten. De rechthebbende neemt het de bewindvoerder kwalijk dat hij niet eerder actie heeft ondernomen om deze voor haar traumatische ervaring te voorkomen. Zij stelt de stukken van de parketpolitie destijds tijdig te hebben doorgestuurd naar de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft daartegen ingebracht dat hij in die tijd weliswaar bericht heeft gekregen dat de rechthebbende gegijzeld zou kunnen worden, maar dat hij - mogelijk doordat de rechthebbende hem niet adequaat heeft geïnformeerd en/of het bewind zich nog in de inventarisatiefase bevond en/of als gevolg van zijn vakantie in die periode - geen, althans niet tijdig kennis heeft genomen van het feit dat zij ook daadwerkelijk gegijzeld ging worden. Los daarvan beschikte de rechthebbende op dat moment ook gewoonweg niet over het geld om die boete te kunnen betalen, aldus de bewindvoerder.
Niet ter discussie staat dat de bewindvoerder een tweede uit diezelfde periode daterende boete van de rechthebbende wegens zwartrijden uit eigen middelen heeft voorgeschoten, teneinde te voorkomen dat zij opnieuw gegijzeld zou kunnen worden.
5.6
Wat betreft de onderlinge communicatie en informatievoorziening heeft de bewindvoerder ter zitting aangegeven dat op regelmatige basis telefonisch contact met de rechthebbende plaatsvindt. Volgens hem loopt dit reeds gedurende langere tijd naar beider tevredenheid. De rechthebbende heeft ter zitting echter aangegeven dat zij persé schriftelijk op de hoogte wil worden gehouden. De bewindvoerder heeft vervolgens toegezegd dat hij voortaan elke tweede vrijdag van de maand dagafschriften van de bank aan de rechthebbende zal sturen.
5.7
Verder is komen vast te staan dat de rechthebbende iedere week netjes haar weekgeld krijgt en dat haar schuldenlast door tussenkomst van de bewindvoerder fors is afgenomen.
5.8
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechthebbende - mede gelet op het verweer van de bewindvoerder in hoger beroep - onvoldoende concreet heeft onderbouwd in welke taken de bewindvoerder volgens haar zou zijn tekortgeschoten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de bewindvoerder de bij het bewindvoerderschap behorende taken niet naar behoren heeft uitgevoerd. De gijzeling van de rechthebbende in de zomer van 2014 is hoogstens te wijten geweest aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar zeker niet aan de schuld van de bewindvoerder.
Voor het overige is de financiële huishouding van de rechthebbende onder invloed van het werk van de bewindvoerder inmiddels goed op orde. Een zekere mate van frictie tussen de wensen van de rechthebbende enerzijds en de taken van de bewindvoerder als financiële belangenbehartiger anderzijds is inherent aan hun onderlinge verhouding. Enkel dat is onvoldoende reden om tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan.
5.9
De rechthebbende heeft voorts aangevoerd dat het aanblijven van de huidige bewindvoerder haar in psychische zin zou schaden. Sinds de gijzeling, waarvoor zij de bewindvoerder verantwoordelijk houdt, stelt zij slecht te slapen, kalmerende middelen te slikken en onder behandeling van een psycholoog te staan. Ook stelt zij dat haar epilepsie sindsdien weer meer is gaan opspelen. Zij hoopt dat het aanstellen van een andere bewindvoerder een stukje spanning bij haar weg zal nemen en dat het dan weer beter met haar zal gaan.
5.1
Niet uitgesloten is dat de uitvoering van het bewind door een bewindvoerder, ook al heeft hij zich naar behoren van zijn taak gekweten, een zodanig negatieve invloed heeft op het functioneren van een rechthebbende dat sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de betreffende bewindvoerder rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat daar in deze kwestie echter niet van blijkt. Daarvoor heeft de rechthebbende haar gestelde psychische en (toegenomen) lichamelijke problematiek onvoldoende onderbouwd, laat staan dat gebleken is van enig causaal verband tussen de gijzeling - waarvan de bewindvoerder zoals gezegd bovendien geen (direct) verwijt kan worden gemaakt - en haar geestes- en/of fysieke gesteldheid. Aldus ziet het hof geen reden om de bewindvoerder te ontslaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Voor zover namens de bewindvoerder ter zitting is bedoeld te verzoeken om veroordeling van de rechthebbende in de proceskosten in hoger beroep zal het hof dit verzoek afwijzen. In een procedure als de onderhavige bestaat voor de bewindvoerder immers geen noodzaak om zich van juridische bijstand te voorzien. Bovendien is het hof van oordeel dat het appel van de rechthebbende in deze specifieke kwestie niet evident kansloos was.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 juli 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, A.W. Beversluis en H.J. de Ruijter, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 10 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.