Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[de moeder] ,
1.Samen Veilig Midden-Nederland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
3.De vaststaande feiten
2010 te [A] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2015, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de voogdij was opgedragen aan de gecertificeerde instelling (GI). De ouders voerden drie grieven aan, waarbij zij onder andere stelden dat er onvoldoende gronden waren voor de beëindiging van het gezag en dat de omgangsregeling met de kinderen uitgebreid diende te worden.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 26 juni 2012 onder toezicht staan van de GI en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven. De kinderen zijn in maart 2014 bij pleegouders geplaatst. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de ouders geen belang hebben bij de behandeling van hun klacht over het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien zij de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof hebben voorgelegd.
Het hof heeft de grieven van de ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag gerechtvaardigd is, gezien de ontwikkeling van de kinderen en de omstandigheden van de ouders. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ouders niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling.