ECLI:NL:GHARL:2016:3820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
15/00041
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van specifieke zorgkosten en aanpassingskosten van een auto voor rolstoelvervoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrek van specifieke zorgkosten door belanghebbende, die in 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had ontvangen. Belanghebbende had een bedrag van € 11.059 aan specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Inspecteur had slechts een deel van deze kosten geaccepteerd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de kosten van aanpassingen aan de auto, die noodzakelijk waren voor het vervoer van zijn rolstoelgebonden echtgenote, als kosten van hulpmiddelen konden worden aangemerkt. Het Hof stelde vast dat in de aankoopprijs van de auto een bedrag van € 6.000 aan aanpassingskosten was begrepen, wat leidde tot een aftrek van € 1.200 per jaar over een periode van vijf jaar. Daarnaast werden ook andere specifieke zorgkosten, zoals tandartskosten en medicijnen, in aanmerking genomen. Uiteindelijk concludeerde het Hof dat de totale specifieke zorgkosten € 2.955 bedroegen, wat leidde tot een aftrek van € 1.166. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 39.415.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00041
uitspraakdatum:
18 mei 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2014, nummer AWB LEE 14/449, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.581 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.863. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 360.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 december 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mevrouw [B] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is gehuwd met [C] (hierna: de echtgenote). De echtgenote lijdt aan de ziekte van Kahler.
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 een bedrag van € 11.059 (voor toepassing van de drempel) aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Deze specifieke zorgkosten zijn als volgt samengesteld:
Genees- en heelkundige hulp
€ 454
Voorgeschreven medicijnen
€ 320
Vervoer
€ 4.824
Dieet op voorschrift van een dokter of diëtist
€ 950
Extra gezinshulp
€ 3.761
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 750
Totaal specifieke zorgkosten
€ 11.059
2.3
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur geen aftrek van specifieke zorgkosten toegestaan omdat de door hem geaccepteerde kosten (genees- en heelkundige hulp ten bedrage van € 454 en extra uitgaven voor kleding en beddengoed ten bedrage van € 300) lager zijn dan de drempel.
2.4
In de bezwaarfase heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een aftrek voor specifieke zorgkosten, voor toepassing van de drempel, van € 11.482. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Genees- en heelkundige hulp
€ 1.197
Vervoer
€ 6.324
Dieet op voorschrift van een dokter of diëtist
€ 950
Extra gezinshulp
€ 2.261
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 750
Totaal specifieke zorgkosten
€ 11.482
2.5
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
2.6
De Rechtbank heeft de voor aftrek in aanmerking komende specifieke zorgkosten berekend op € 813 (€ 588 voor vervoer en € 225 voor genees- en heelkundige hulp, zijnde tandartskosten), hetgeen lager is dan de voor belanghebbende geldende drempel van € 1.789.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft geweigerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning, waarbij rekening wordt gehouden met een aftrek van specifieke zorgkosten, voor toepassing van de drempel, van € 6.295, als volgt te specificeren:
Genees- en heelkundige hulp
€ 1.957
Vervoer
€ 3.588
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 750
Totaal specifieke zorgkosten
€ 6.295
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 in de voor het jaar 2010 geldende tekst definieert de persoonsgebonden aftrek als het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 zijn de uitgaven voor specifieke zorgkosten persoonsgebonden aftrekposten.
4.2
Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp (…);
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
(…)
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
(…)."
Drempel
4.3
Niet in geschil is dat belanghebbendes verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 49.444 bedraagt en het verzamelinkomen van de echtgenote voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 9.298. De drempel bedraagt voor belanghebbende voor het onderhavige jaar op grond van artikel 6.20, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001 € 1.789.
Genees- en heelkundige hulp
4.4
Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen.
4.5
Belanghebbende maakt in hoger beroep aanspraak op een bedrag van € 1.957 aan genees- en heelkundige hulp, bestaande uit kosten voor de tandarts (€ 350), apotheek (€ 289) en pedicure (€ 120) alsmede uit elektriciteitskosten voor zuurstofondersteuning (€ 228) en aan het CAK betaalde eigen bijdragen voor Zorg zonder Verblijf (€ 970). Naar aanleiding van de door belanghebbende overgelegde nota’s zijn de tandartskosten volledig door de Inspecteur geaccepteerd.
4.6
De kosten van farmaceutische hulpmiddelen zijn aftrekbaar indien deze zijn verstrekt op voorschrift van een arts (artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001). Ter zitting heeft de Inspecteur er mee ingestemd dat door belanghebbende voor een bedrag aan € 289 geneesmiddelen op voorschrift van een arts zijn aangeschaft.
4.7
Belanghebbende heeft gesteld dat de inschakeling van een pedicure noodzakelijk was omdat zijn echtgenote door lichamelijke klachten als gevolg van haar ziekte niet in staat is zelf haar voeten te verzorgen. De kosten van een pedicure zijn alleen aftrekbaar als daar een medische noodzaak toe is. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de pedicure berusten op een medische indicatie. Deze kosten komen daarom niet voor aftrek in aanmerking.
4.8
De door belanghebbende opgevoerde elektriciteitskosten zien op meerkosten in verband met de beademing van de echtgenote. De Inspecteur heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat die kosten een directe relatie hebben met de behandeling van de echtgenote en daarom dienen te worden gerekend tot de uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001.
4.9
De door belanghebbende verschuldigde eigen bijdragen voor Zorg zonder Verblijf, zijnde krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde bijdragen, komen op grond van artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking.
Vervoer
4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij bij de aanschaf van de auto extra kosten heeft gemaakt omdat de auto door speciale aanpassingen geschikt is gemaakt voor het vervoer van zijn echtgenote in een rolstoel. De extra kosten heeft belanghebbende gesteld op € 9.000, waarvan hij een derde gedeelte aan het onderhavige jaar toerekent. Hij heeft hiertoe een in het jaar 2015 opgemaakte offerte overgelegd. De Inspecteur heeft in dit verband gesteld dat belanghebbende de auto in 2009 heeft gekocht voor € 19.250. Op dat moment bedroeg de nieuwprijs van een niet aangepaste auto van hetzelfde merk en type € 16.447. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij € 9.000 aan aanpassingskosten heeft gemaakt. Daarnaast wijst de Inspecteur erop dat de afschrijving van de auto over een te korte termijn is verdeeld, omdat belanghebbende de auto ook thans nog in zijn bezit heeft.
4.11
Het aanpassen van een auto om deze geschikt te maken voor rolstoelvervoer kan aangemerkt kan worden als een aanpassing die hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt als bedoeld in artikel 6.17, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. De kosten daarvan kunnen dan als kosten van hulpmiddelen in aanmerking worden genomen. Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden voor de extra kosten die begrepen zijn in de aankooprijs van een gebruikte auto waaraan die aanpassingen al zijn aangebracht.
4.12
De bewijslast van de hoogte van die extra kosten rust op belanghebbende. Met de in het jaar 2015 opgemaakte offerte heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij bij de aanschaf van de auto in het jaar 2009 tot een bedrag van € 9.000 aan extra kosten vanwege de aanpassingen heeft gemaakt. Wel acht het Hof aannemelijk dat in de aankoopprijs van de auto een bedrag is begrepen dat is toe te rekenen aan de aanpassingen. Belanghebbende heeft immers een gebruikte auto gekocht voor € 19.250. Zonder aanpassingen zou deze auto minder hebben gekost dan de door de Inspecteur gestelde nieuwprijs van € 16.447. Gelet hierop stelt het Hof de aanpassingskosten in goede justitie op € 6.000. Het Hof acht aannemelijk dat de aanpassingen van de auto niet alleen voor de echtgenote van belanghebbende bruikbaar zijn en daarom gedurende enkele jaren een niet te verwaarlozen marktwaarde behouden. Gelet hierop acht het Hof een afschrijvingstermijn van vijf jaar redelijk, zodat aan de jaren 2009 tot en met 2013 telkens € 1.200 kan worden toegerekend.
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
4.13
Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed.
4.14
De Inspecteur heeft het in artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 vermelde forfaitaire bedrag van € 300 in aanmerking genomen. Om voor het hogere bedrag van € 750 in aanmerking te komen, dient belanghebbende te doen blijken dat zijn extra uitgaven hoger zijn dan € 600. Belanghebbende heeft ter onderbouwing hiervan nota’s overgelegd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met deze nota’s en de daarop gegeven toelichting niet heeft doen blijken dat de werkelijke kosten als gevolg van de ziekte van de echtgenote hoger zijn dan € 600. De Inspecteur heeft de extra uitgaven voor kleding en beddengoed dan ook terecht beperkt tot € 300.
Heffingsrente
4.15
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.
Conclusie
4.16
Het Hof berekent de voor aftrek in aanmerking komende specifieke zorgkosten op € 350 (tandartskosten) + € 289 (medicijnen) + € 588 (vervoerskosten) + € 1.200 (ombouwkosten auto) + € 228 (elektriciteit) + € 300 (extra uitgaven voor kleding en beddengoed), ofwel in totaal € 2.955. Dit leidt tot de conclusie dat de totale specifieke zorgkosten leiden tot een aftrek van € 1.166, het bedrag waarmee zij de drempel van € 1.789 overstijgen. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient nader te worden vastgesteld op € 40.581 -/- € 1.166 = € 39.415.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gedeeltelijk gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken vast op € 7,82 voor zijn reiskosten in eerste aanleg en € 17,76 voor de reiskosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 25,58.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.415 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.863,
– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 25,58,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
18 mei 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 mei 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.