ECLI:NL:GHARL:2016:3794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
W200.191.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot het recht op aanwezigheid en opnamen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte die niet in Nederland aanwezig kon zijn vanwege de verplichting om DNA af te staan bij binnenkomst. De verdediging verzocht om het maken van beeld- en geluidsopnamen van de zitting, zodat de verdachte kennis kon nemen van de zitting. Het hof oordeelde dat de verplichting om DNA af te staan geen reële belemmering vormde voor de uitoefening van het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bovendien werd gesteld dat de zitting openbaar was, wat voldeed aan de eisen van openbaarheid. De wrakingskamer concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om opnamen geen aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverde, ook niet in het licht van eerdere afgewezen verzoeken. De advocaat-generaal steunde de afwijzing van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De beslissing van het hof werd als een ordemaatregel beschouwd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-004090-14
Wrakingsnummer: W200.191.148
Uitspraakdatum: 13 mei 2016
Beslissinggewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[verzoeker]

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens de mededeling van zijn raadsman wonende in Ierland,
postadres: [adres] , [plaats] .
De procedure
Ter terechtzitting van 13 mei 2016 is namens verzoeker om wraking verzocht van
mrs. H. Abbink (voorzitter), J.A.W. Lensing en J.W. Rijkers. Mr. Abbink heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft een schriftelijke reactie opgesteld die ter zitting is voorgelezen en aan deze beslissing zal worden gehecht. Van de andere raadsheren is geen reactie gekomen maar de wrakingskamer gaat ervan uit dat ook zij niet in de wraking berusten.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 13 mei 2016 gehoord de raadsman van verzoeker en de advocaat-generaal.
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De grond van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is kort gezegd het volgende aangevoerd.
Door de verdediging was verzocht om het maken van beeld- en geluidsopnamen van de zitting omdat (1) verdachte zo toch kennis zou kunnen nemen van het gebeuren op zitting gelet op het feit dat hij zijn aanwezigheidsrecht niet kan uitoefenen in verband met het moeten afstaan van DNA bij binnenkomst in Nederland en (2) er sprake is van een openbare strafzitting en de persrichtlijn voorschrijft dat er mag worden gefilmd.
Door het hof is het verzoek afgewezen met, kort gezegd, de overweging dat het feit dat verdachte DNA zou moeten afstaan geen reële belemmering vormt voor de uitoefening van zijn aanwezigheidsrecht. Voorts is vandaag sprake van een openbare zitting waardoor voldaan is aan het vereiste van openbaarheid. Voor wat betreft de persrichtlijn geldt naar het oordeel van het hof dat dit geen wet maar een richtlijn is en dus geen bindende gedragsregel. Verdachte kan er in ieder geval geen rechten aan ontlenen. Dat het voor verdachte op deze manier niet mogelijk is om de opnamen te plaatsen op enige website gaat het belang van de openbaarheid van de rechtspraak te buiten.
De afwijzing en motivering van de afwijzing van dit verzoek door het hof leveren zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat het hof jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, temeer gelet op de omstandigheid dat eerdere verzoeken ook door dit hof zijn afgewezen, zelfs het verzoek dat het hof Den Haag, vóór de verwijzing van de behandeling naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, wel had toegewezen, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande levende vrees objectief gerechtvaardigd is, aldus de raadsman.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voorts kan het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over (onder meer) het al dan niet horen van getuigen en deskundigen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
Namens verzoeker is op de terechtzitting van 13 mei 2016 verzocht om video-opnamen te mogen maken van de zitting. Dit verzoek is een aantal dagen vóór de zitting door de voorzitter reeds afgewezen. Ter zitting is het verzoek door de raadsman herhaald en na beraad door het hof wederom afgewezen.
De wrakingskamer is van oordeel dat bovengenoemde beslissing een ordemaatregel betreft. Uit deze beslissing noch uit de motivering van deze beslissing valt vooringenomenheid af te leiden omtrent schuld of onschuld van verzoeker omtrent de jegens hem tenlastegelegde feiten. De vrees daarvoor acht de wrakingskamer niet objectief gerechtvaardigd, ook niet indien het wordt bezien in combinatie met de door de raadsman toegelichte, eerdere afgewezen (processuele) verzoeken.
Het wrakingsverzoek wordt derhalve afgewezen.
Door de gewraakte voorzitter is verzocht om toepassing van artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer ziet echter in de aard van het verzoek geen aanleiding om deze bepaling toe te passen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst af het verzoek tot wraking van mrs. H. Abbink, J.A.W. Lensing en J.W. Rijkers.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mrs. J.P.M. Kooijmans en P. van Dijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 13 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.