ECLI:NL:GHARL:2016:3774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
21-005283-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte wegens poging tot afpersing in vereniging met werkstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De minderjarige verdachte, geboren in 2001, was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging van afpersing, maar heeft in hoger beroep een werkstraf van 30 uren opgelegd gekregen voor poging tot afpersing in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 juni 2015, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de benadeelde partij heeft bedreigd met een mes en heeft geprobeerd haar geld en een mobiele telefoon af te persen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij slechts 13 jaar oud was, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot afpersing door de benadeelde partij te dwingen tot stoppen en door zich niet te distantiëren van de medeverdachte. De advocaat-generaal had dezelfde straf als de kinderrechter gevorderd, maar de raadsvrouw pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de gevolgen voor de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van de verdachte. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de immateriële schadevergoeding van € 100,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot materiële schade is afgewezen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005283-15
Uitspraak d.d.: 17 mei 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 september 2015 met parketnummer 16-128663-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.C. Smit, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor de verdachte niet open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het hof tot een andere kwalificatie komt. Voorts komt het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een fiets en/of een tas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan deze [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, immers heeft/hebben hij en/of een van zijn mededader(s)
- deze [benadeelde] tot stoppen gedwongen en/of
- het sleuteltje uit de fiets van deze [benadeelde] gehaald en/of
- ( vervolgens) een (zak)mes/zaagje, althans een scherp en puntig voorwerp, aan deze [benadeelde] getoond en/of voor deze [benadeelde] gehouden en/of
- snijbewegingen gemaakt naar/in de richting van deze [benadeelde] en/of
- deze [benadeelde] - zakelijk weergegeven - de woorden toegevoegd: “Geef mij je geld” en/of “Geef mij je telefoon”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde poging tot afpersing.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Volgens haar
volgt uit inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet dat verdachte ten aanzien van de poging tot afpersing zodanig bewust en nauw met de medeverdachte heeft samengewerkt dat er sprake is van medeplegen. Daartoe hebben de verdachte en zijn raadsvrouw het volgende aangevoerd. Verdachte wist niet dat medeverdachte [medeverdachte] van plan was om aangeefster [benadeelde] af te persen en de situatie overviel hem. Van verdachte, die destijds nog maar 13 jaar oud was, kon niet worden verwacht dat hij ingreep. Verdachte heeft zelf geen uitvoeringshandelingen verricht. Hij heeft enkel het fietsenrekje van aangeefster kort vastgepakt, maar toen waren ze nog gewoon aan het fietsen. Hij heeft aangeefster niet tot stilstand gebracht. Deze handeling kan daarom niet worden gezien als een vorm van samenwerking tussen de medeverdachte en verdachte, gericht op de afpersing. Verdachte heeft meermalen tegen de medeverdachte gezegd dat hij ermee moest stoppen, maar die luisterde niet naar hem. Op het moment dat de medeverdachte aangeefster sommeerde om geld aan hem te geven, was verdachte al weggefietst. Niet verdachte maar zijn medeverdachte heeft de bivakmuts onder het zadel verstopt. Dat verdachte bij de politie anders heeft verklaard dan ter terechtzitting van het hof, komt doordat hij door de politie onder druk is gezet.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende. Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] volgt dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte samen kwamen aanfietsen. Nadat de medeverdachte aangeefster had ingehaald, pakte verdachte het fietsenrekje van aangeefster vast. Daardoor werd de fiets van aangeefster naar achteren getrokken en kwam zij tot stilstand. De medeverdachte had een bivakmuts op en droeg een zonnebril. Verdachte had zijn jas omhoog getrokken voor zijn gezicht. Voorts volgt uit de verklaring van aangeefster dat verdachte erbij stond toen medeverdachte [medeverdachte] tegen aangeefster schreeuwde dat zij haar geld en haar telefoon aan hem moest geven en hij met een mes snijbewegingen maakte bij haar buik en haar nek. Volgens aangeefster heeft verdachte niet ingegrepen. Pas nadat een man vroeg wat eraan de hand was, zijn de beide jongens samen weggefietst. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige] , inhoudende dat hij zag dat de twee jongens op hun fietsen stapten op het moment dat aangeefster door een man werd aangesproken. Dat verdachte toen pas is weggefietst, volgt bovendien uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte zodanig door de politie onder druk is gezet, dat hij dit bezijden de waarheid heeft verklaard. Tijdens het politieverhoor werd verdachte namelijk bijgestaan door zijn raadsvrouw en verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de (voor het eerst) in hoger beroep betwiste onderdelen van zijn politieverklaring herhaald, waaronder zijn verklaring dat hij samen met zijn medeverdachte is weggefietst. Uit de omstandigheid dat medeverdachte en verdachte elkaar kenden, zij samen kwamen aanfietsen, medeverdachte (in juni 2015) een bivakmuts droeg en verdachte zijn jas voor zijn gezicht hield, leidt het hof af dat verdachte wist van het plan om aangeefster te beroven. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd tijdens het begaan van de poging tot afpersing door een uitvoeringshandeling te verrichten (te weten: het vastpakken van het fietsenrekje van aangeefster, waardoor zij gedwongen werd tot stoppen), door zijn jas voor zijn gezicht te houden en door zich vervolgens niet te distantiëren. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zodanig nauw en bewust met zijn medeverdachte samengewerkt dat sprake is van medeplegen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks29 juni 2015 te [plaats]
, althans in het arrondissement Midden-Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander
enwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en
/of een fiets en/of een tas, in elk gevalvan enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan deze [benadeelde] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,immers
heeft/hebben hij en
/of een vanzijn mededader
(s)
- deze [benadeelde] tot stoppen gedwongen en
/of
- het sleuteltje uit de fiets van deze [benadeelde] gehaald en
/of
- ( vervolgens) een
(zak
)mes
/zaagje, althans een scherp en puntig voorwerp,aan deze [benadeelde] getoond en
/ofvoor deze [benadeelde] gehouden en
/of
- snijbewegingen gemaakt
naar/in de richting van deze [benadeelde] en
/of
- deze [benadeelde] - zakelijk weergegeven - de woorden toegevoegd: “Geef mij je geld” en
/of“Geef mij je telefoon”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De kinderrechter heeft verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot dezelfde straf als de kinderrechter heeft opgelegd.
De raadsvrouw heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, primair verzocht om overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig heeft om stage te kunnen lopen. Volgens de raadsvrouw
is het met het oog op het al dan niet verkrijgen van een VOG van belang dat verdachte geen onvoorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd.
Het hof acht de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Zijn medeverdachte en hij hebben geprobeerd om de toen 14-jarige [benadeelde] onder bedreiging met een mes te dwingen tot de afgifte van geld en een mobiele telefoon. Uit de aangifte volgt dat [benadeelde] hierdoor ontzettend bang is geweest. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving als geheel. Voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zijn geen termen aanwezig. Gezien de ernst van het feit acht het hof een onvoorwaardelijke werkstraf op zijn plaats. Nu verdachte ten tijde van het delict nog maar 13 jaar oud was, zijn rol in dezen kleiner was dan die van de medeverdachte die ter zake van dit feit is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, verdachte niet eerder is veroordeeld en het inmiddels goed gaat met hem, kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren.
Het hof is van oordeel dat deze veroordeling – hierbij mede in acht nemend het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2016 – niet aan het verlenen van een eventuele Verklaring Omtrent het Gedrag aan de verdachte voor een stage in de weg behoeft te staan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 868,57 bestaande uit € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade en € 68,57 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 132,62 bestaande uit € 100,00 ter vergoeding van immateriële schade en € 32,62 ter vergoeding van materiële schade. Het hof neemt aan dat de kinderrechter ook de wettelijke rente heeft willen toewijzen, maar dat deze beslissing door een kennelijke misslag niet in het vonnis is opgenomen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering toewijst tot een bedrag van € 50,00 ter vergoeding van immateriële schade. De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de schade volgens haar niet door verdachte is veroorzaakt. Voorts heeft zij betoogd dat de schade van de benadeelde partij niet in het onderhavige strafproces kan worden verhaald op de moeder van verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de medeverdachte het materiële deel van de vordering reeds heeft voldaan, zodat de vordering voor dat bedrag zal worden afgewezen.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof acht een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van die immateriële schade redelijk en billijk. Nu verdachte ten tijde van het handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn wettelijk vertegenwoordiger(s). Die is/zijn gehouden tot vergoeding van die schade, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2015.
Aangezien naar civielrechtelijke maatstaven meer personen voor de schade aansprakelijk zijn, wordt betaling van de vordering hoofdelijk opgelegd.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 68,57 (achtenzestig euro en zevenenvijftig cent) ter zake van materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
en op 17 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 mei 2016.
Tegenwoordig:
mr. M. Barels, voorzitter,
mr. L. van Kooten, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.