ECLI:NL:GHARL:2016:3748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
200.179.689
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en ontvankelijkheid in hoger beroep met betrekking tot geestelijke toestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een mentorschap en de ontvankelijkheid van de verzoekers. De betrokkene, geboren in 1924, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 16 juli 2015 een mentorschap heeft ingesteld en een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht heeft afgewezen. De verzoekers, bloedverwanten in de vijfde graad, hebben verzocht om een mentorschap en onderbewindstelling van de betrokkene. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers niet bevoegd waren om het verzoek tot het instellen van een mentorschap in te dienen, omdat zij geen familieleden in de vierde graad zijn. Hierdoor heeft het hof de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het instellen van een mentorschap. Het hof heeft ook het verzoek van de betrokkene om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard. De beschikking van de kantonrechter met betrekking tot het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht is bekrachtigd. De beslissing is genomen in het openbaar en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.179.689
(zaaknummers rechtbank Gelderland, 4137428 (bewind), 4137507 (mentorschap) en 4290499 (verzoek voorlopig deskundigenbericht))
beschikking van 12 mei 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. I. van Bekkum te Nijmegen,
en
[verweerder 1]
en
[verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep, verder te noemen: verweerders,
advocaat: mr. A. van Dijk te Nijmegen,
en
Gelderse Stichting tot Beheer & Bewindvoering ter
bescherming van meerderjarigen,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: GSBB,
advocaat: mr. W.G. Kuster-van de Ven te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juli 2015, uitgesproken onder de zaaknummers 4137428 en 4137507, alsmede naar de beschikking van deze kantonrechter van dezelfde datum, uitgesproken onder zaaknummer 4290499 (verder: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. L.A.P. Arends namens Stichting Kalorama van 24 december
2015 met één bijlage, ingekomen op 28 december 2015;
- het verweerschrift van verweerders, ingekomen op 29 december 2015;
- het verweerschrift van GSBB met producties, ingekomen op 4 januari 2016;
- een journaalbericht van mr. Kuster-van de Ven van 1 maart 2016 met één bijlage,
ingekomen op 3 maart 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Dijk van 8 maart 2016 met één bijlage, ingekomen op
9 maart 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Bekkum van 22 maart 2016 met één bijlage, ingekomen op
diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Kuster-van de Ven van 23 maart 2016 met één bijlage,
ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de betrokkene en haar advocaat. Tevens zijn verschenen verweerders in persoon, bijgestaan door hun advocaat. Namens GSBB zijn verschenen [A] en [B]. Met instemming van de aanwezigen is mevrouw [C] (zus van verweerders) als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
2.3
Desgevraagd heeft geen van de aanwezigen bezwaar gemaakt tegen de acceptatie door het hof van de bijlagen bij de journaalberichten die eerst op 22 respectievelijk 23 maart 2016, derhalve binnen de in het Procesreglement genoemde 10-dagentermijn, zijn binnengekomen, zodat het hof ook deze bijlagen tot de gedingstukken rekent.

3.De vaststaande feiten

3.1
Betrokkene is geboren op [geboortedatum] 1924. Verweerders zijn bloedverwanten in de zijlijn in de vijfde graad.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 mei 2015, hebben de verweerders verzocht ten behoeve van betrokkene een mentorschap in te stellen en hen dan wel een andere persoon of instantie tot mentor te benoemen, het vermogen van betrokkene onder bewind te stellen en hen dan wel een andere persoon of instantie tot bewindvoerder te benoemen, alsmede het mentorschap en de onderbewindstelling te laten inschrijven in het curateleregister (de zaken met de zaaknummers 4137428 en 4137507).
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 5 juni 2015, heeft betrokkene verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten ten aanzien van de vraag of sprake is van een geestelijke toestand die als gevolg heeft dat zij niet in staat is ten volle haar belangen zelf behoorlijk waar te nemen (de zaak met zaaknummer 4290499).
3.4
Bij de bestreden beschikking in laatstgenoemde zaak heeft de kantonrechter het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht afgewezen.
3.5
Bij de bestreden beschikking in de zaken met de nummers 4137428 en 4137507 heeft de kantonrechter (voor zover thans van belang):
- de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens haar
geestelijke of lichamelijke toestand;
- een mentorschap ingesteld ten behoeve van betrokkene wegens haar geestelijke of
lichamelijke toestand;
- tot bewindvoerder en mentor benoemd GSBB.

4.De omvang van het geschil

4.1
Betrokkene is in hoger beroep gekomen van de beide beschikkingen van 16 juli 2015. Haar hoger beroep strekt tot vernietiging van het door de kantonrechter uitgesproken mentorschap. Betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikkingen (voor zover) gewezen onder de zaaknummers 4137507 en 4290499 te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden, de maatregel van onderbewindstelling te handhaven, de maatregel van het mentorschap ongedaan te maken, en zo nodig alsnog een deskundige te benoemen voor onderzoek in de door haar bedoelde (en oorspronkelijk verzochte) zin, althans zodanige beslissingen te nemen als het hof juist acht.
4.2
Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.3
Ook GSBB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betrokkene in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen. Tevens heeft zij een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek gedaan tot instelling van een mentorschap ten behoeve van betrokkene en tot benoeming van GSBB tot mentor.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van betrokkene, blijkens het beroepschrift alsmede de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, slechts is gericht tegen het door de kantonrechter uitgesproken mentorschap en de afwijzing van het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht.
5.2
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
Op grond van artikel 1:451 lid 1 BW kan het mentorschap worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot en met de vierde graad, degene die ingevolge artikel 1:253sa of 1:253t BW het gezag over de betrokken persoon uitoefent, zijn voogd, zijn curator of zijn bewindvoerder als bedoeld in titel 19 BW.
5.3
Allereerst dient te worden beoordeeld het standpunt van verweerders dat betrokkene niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat het niet haar wil zou zijn om hoger beroep in te stellen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Het instellen van hoger beroep door een advocaat namens een persoon mag slechts plaatsvinden met instemming van die persoon. De advocaat dient op zijn woord te worden geloofd waar hij stelt dat die instemming er is. Door verweerders wordt gesteld dat betrokkene onder invloed van een derde hoger beroep heeft ingesteld, terwijl het niet haar wil is om een rechtsmiddel aan te wenden. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het hof betrokkene, buiten aanwezigheid van anderen, dient te horen teneinde vast te stellen of het de wil van betrokkene is dit hoger beroep in te stellen. Het hof ziet in hetgeen verweerders in dit verband naar voren hebben gebracht onvoldoende aanleiding om hiertoe over te gaan. Nog afgezien van de vraag of door het hof op basis van een gesprek met betrokkene kan worden vastgesteld of het destijds de wil van betrokkene is geweest om hoger beroep in te stellen, is in dit verband van betekenis dat uit de rapportages van ouderenpsychiater dr. [psychiater 1] van 20 mei 2015 en psychiater dr. [psychiater 2] van 17 maart 2016 blijkt dat ten tijde van het opstellen van de rapportages door deze artsen niet werd getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van betrokkene. Gelet op het voorgaande en gelet op het verschijnen van betrokkene ter mondelinge behandeling met haar advocaat, ziet het hof onvoldoende aanleiding om betrokkene buiten aanwezigheid van derden te horen over de vraag of zij het instellen van dit hoger beroep heeft gewenst.
Het hof acht betrokkene ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.5
Vervolgens is aan de orde de ontvankelijkheid van verweerders in hun inleidend verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene. Betrokkene stelt dat verweerders daarin door de kantonrechter niet-ontvankelijk hadden dienen te worden verklaard nu zij geen familieleden in de vierde, maar in de vijfde graad zijn.
Verweerders erkennen dat zij familieleden in de vijfde graad zijn.
5.6
Nu gebleken is dat verweerders bloedverwanten in de zijlijn in de vijfde graad zijn, waren zij niet bevoegd tot het indienen van het inleidende verzoek tot instelling van een mentorschap, zo volgt uit artikel 1:451 BW. Dit betekent dat zij alsnog niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in dat verzoek.
5.7
Verweerders stellen zich op het standpunt dat, indien zij in hun inleidend verzoek tot het instellen van een mentorschap alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard, het mentorschap niettemin rechtsgeldig is ingesteld nu ook anderen het verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene hebben gedaan. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zij betoogd dat zij hun verzoek hebben ingediend mede namens hun moeder, die familielid in de vierde graad is van betrokkene. Voorts betogen zij dat in de procedure ook Stichting Kalorama – het verzorgingshuis waar betrokkene destijds ter revalidatie verbleef – en betrokkene zelf het verzoek tot het instellen van een mentorschap hebben gedaan en dat GSBB het mentorschap eveneens wenselijk acht en daartoe bevoegdelijk een verzoek kan doen. GSBB neemt in haar verweerschrift in hoger beroep eenzelfde standpunt in en doet, voor zover nodig, in haar hoedanigheid van bewindvoerder een verzoek tot het instellen van een mentorschap.
5.8
Het hof overweegt ten aanzien van het voorgaande als volgt.
5.9
Het hof verwerpt het betoog van verweerders dat zij hun verzoek in eerste aanleg hebben ingediend mede namens hun moeder. Noch in het inleidend verzoekschrift, noch in het bij dit verzoekschrift gevoegde en door hen ingevulde formulier "Verzoek tot onderbewindstelling en/of instelling van mentorschap" is tot uitdrukking gebracht dat verweerders het verzoek mede namens hun moeder hebben gedaan.
5.1
Verweerders en GSBB betogen dat in de stukken van de eerste aanleg een verzoek van ook Stichting Kalorama tot instelling van een mentorschap valt te lezen. Zij wijzen ter ondersteuning van hun betoog op de inhoud van de brieven van mr. Arends aan de kantonrechter van 5 juni 2015 en 18 juni 2015 en op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
Ook dit betoog wordt verworpen. In de brief van 5 juni 2015 aan de kantonrechter schrijft mr. Arends namens Stichting Kalorama dat zij heeft kennisgenomen van het inleidend verzoekschrift van verweerders en dat zij zich belanghebbende acht in deze procedure. In zijn brief van 17 december 2015 aan het hof (bijlage bij journaalbericht van 24 december 2015) schrijft mr. Arends dat betrokkene inmiddels niet meer bij Stichting Kalorama verblijft en dat Stichting Kalorama daardoor geen belanghebbende meer is in de procedure. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter is mr. Arends namens Stichting Kalorama opgekomen voor een goede behartiging van de belangen van betrokkene. De inhoud van het proces-verbaal noch de inhoud van de brieven van 5 juni en 18 juni 2015 rechtvaardigen de conclusie dat Stichting Kalorama als zelfstandig verzoekster wenste op te treden. Het hof beschouwt hetgeen mr. Arends in de procedure in eerste aanleg heeft aangevoerd dan ook als gedaan ter ondersteuning van het inleidend verzoek van verweerders en niet als een zelfstandig verzoek. De kantonrechter heeft het betoog van mr. Arends evenmin opgevat als een zelfstandig verzoek van Stichting Kalorama. De kantonrechter heeft Stichting Kalorama immers niet aangemerkt als verzoeker, maar als informant.
5.11
Voor zover verweerders en GSBB stellen dat betrokkene in eerste aanleg zelf heeft verzocht om het instellen van een mentorschap doelen zij op een opmerking van haar advocaat ter mondelinge behandeling, in het proces-verbaal weergegeven als:
"(…) cliënt heeft de voorkeur uitgesproken dat een tijdelijke maatregel prima is en daarna een professionele bewindvoerder en mentor benoemen.(…)"
Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de stukken in eerste aanleg en op hetgeen overigens zijdens betrokkene ter mondelinge behandeling in eerste aanleg is verklaard, in voornoemde opmerking van haar advocaat geen verzoek van betrokkene kan worden gelezen tot het instellen van een mentorschap.
5.12
Ook het betoog van verweerders en GSBB dat GSBB als bewindvoerder een verzoek in hoger beroep kan doen tot het instellen van een mentorschap, wordt door het hof verworpen. Het door GSBB in hoger beroep (voorwaardelijk) gedaan verzoek tot het instellen van een mentorschap is namelijk een zelfstandig verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv.
5.13
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat geen rechtsgeldig verzoek is gedaan tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het mentorschap (zaaknummer 4137507) vernietigen en verweerders in hun verzoek in eerste aanleg tot het instellen van een mentorschap alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het zelfstandig verzoek van GSBB in hoger beroep zal het hof afwijzen.
5.14
Betrokkene heeft in haar beroepschrift het hof verzocht zo nodig een deskundigenonderzoek te bepalen om objectief te doen vaststellen of en, zo ja, op welke terreinen sprake is van een situatie dat zij haar belangen niet naar behoren zou kunnen waarnemen. Dit verzoek is gedaan in het kader van de door verweerders aangespannen procedure. Het hof ziet geen reden voor een deskundigenonderzoek nu verweerders in hun inleidend verzoek tot het instellen van een mentorschap alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. De bestreden beschikking in de zaak met zaaknummer 4290499 zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juli 2015 voor zover betrekking hebbend op zaaknummer 4137507 (mentorschap), en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart verweerders alsnog niet-ontvankelijk in hun verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 juli 2015 in de zaak met zaaknummer 4290499 (verzoek voorlopig deskundigenbericht);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.S. van Gaalen, P.M.M. Mostermans en
E.H. Schulten, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Schulten, en is op 12 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.