ECLI:NL:GHARL:2016:3654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
200.179.235/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en dwangsom in geschil tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige na hun echtscheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft steeds haar eigen voorwaarden gesteld aan het contact tussen de vader en de minderjarige. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige één weekend per drie weken bij de vader verblijft, met een dwangsom van € 250,- per dag voor de moeder als zij deze regeling niet naleeft. De moeder is in hoger beroep gegaan, waarbij zij verzoekt om de zorgregeling te wijzigen naar één weekend per vier weken en om de haal- en brengregeling te omkeren. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders in persoon verschenen waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het van mening is dat de rechtbank de belangen van de minderjarige op juiste wijze heeft afgewogen. Het hof heeft geen gegronde redenen gevonden om de frequentie van de zorgregeling te verlagen, ondanks de zorgen van de moeder over de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft ook geen bewijs geleverd dat de huidige regeling schadelijk is voor de minderjarige. Het hof heeft de dwangsom gerechtvaardigd geacht om de moeder te bewegen tot medewerking aan de zorgregeling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de verantwoordelijkheden van beide ouders zijn benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.235/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/103053/FARK14-147)
beschikking van 3 mei 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Gonera-Alta te Hoogeveen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.W.L. van de Merbel te Middelburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 30 april 2014 en 2 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met processtukken 1 tot en met 8 en productie 1, ingekomen op
28 oktober 2015;
- het verweerschrift;
- een brief van 30 oktober 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 27 november 2015 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 1 december 2015 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 12 januari 2016 met bijlagen;
- een journaalbericht namens mr. Gonera-Alta van 17 maart 2016 met bijlagen;
- een journaalbericht namens mr. Gonera-Alta van 30 maart 2016 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten die beiden pleitnotities hebben overgelegd.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 6 april 2016 met bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 te [E] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Uit een eerdere relatie van de vader zijn [in] 1998 [C] en [in] 2000 [D] geboren. Zij zijn in de zomervakantie van 2014 in het kader van een ondertoezichtstelling bij de vader komen wonen. Hun ondertoezichtstelling is in februari 2015 niet verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat [de minderjarige] een weekend per drie weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag voor het avondeten bij de vader verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, zulks in onderling overleg tussen partijen vast te stellen, en waarbij de moeder [de minderjarige] telkens naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt aan de vader van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder deze contactregeling niet nakomt, zulks met een maximum van € 10.000,-.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
2 september 2015. Deze grieven zien op de frequentie en begeleiding van de zorgregeling, de haal- en brengregeling en de dwangsom. De moeder verzoekt de beschikking waarvan beroep (het hof begrijpt voor zover daarbij een beslissing is genomen over de zorgregeling) te vernietigen en een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen van één weekend in de vier weken vanaf vrijdag uit school tot zondagmiddag 14.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag bij de moeder ophaalt en waarbij de moeder [de minderjarige] zondag bij de vader ophaalt en waarbij het contact plaatsvindt onder toezicht van de ouders van de vader, althans een zodanige zorgregeling als het hof in het belang van [de minderjarige] acht.
4.3
De moeder heeft bij genoemd journaalbericht van 17 maart 2016 haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij verzoekt een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen inhoudende dat de vader één zaterdag per veertien dagen contact zal hebben met [de minderjarige] binnen een straal van dertig kilometer vanaf haar hoofdverblijf, waarbij het vervoer volledig voor rekening komt van de vader en dat hij tevens één zaterdag per veertien dagen contact zal hebben met [de minderjarige] in zijn eigen woning, waarbij het vervoer volledig voor rekening komt van de moeder; telkens van 12.00 uur in de ochtend tot 17.00 uur in de middag, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof in het belang van [de minderjarige] acht, een en ander voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid,BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.3
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.4
Het hof leest in de grieven en de daarop door en namens de moeder gegeven toelichting grotendeels geen andere relevante stellingen dan zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank deze gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen, onderschrijft het oordeel van de rechtbank op het punt van de frequentie van de zorgregeling, de haal- en brengregeling en de dwangsom en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.5
De raad heeft in zijn rapport van 4 maart 2015 weliswaar geadviseerd [de minderjarige] gezien de grote afstand tussen de woonplaatsen van haar ouders één weekend per maand naar de vader te laten gaan, maar dit advies is ter zitting van 3 augustus 2015 genuanceerd. Als de reistijd voor beide ouders geen probleem is, vond de raad een hogere frequentie van de - kort gezegd - weekendregeling voor [de minderjarige] zelf destijds kennelijk niet (te) belastend.
De moeder stelt thans dat [de minderjarige] overvraagd wordt door de huidige - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - zorgregeling, aangezien zij sindsdien (in toenemende mate) zorgelijk gedrag laat zien. Gebleken is dat [de minderjarige] op 23 november 2015 door de huisarts is verwezen naar het
Oké-spreekuur van het [F] ziekenhuis in [A] in verband met zorgen over haar concentratie en motoriek (spierslapte). Daarnaast bestonden vanuit school ook zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Zij zou ondanks intensieve individuele aandacht steeds verder achterop raken met de leerstof, veel in een eigen fantasiewereldje leven, met andere dingen in haar hoofd bezig zijn en wel eens een verdrietige indruk maken, aldus haar leerkracht. Om beter zicht te krijgen op de cognitieve mogelijkheden en aandacht/concentratie van [de minderjarige] is een (neuro)psychologisch onderzoek uitgevoerd.
[G] , GZ-psycholoog, schrijft in zijn/haar concept-verslag van 29 februari 2016: "Het samenvattende beeld is dat van een meisje met waarschijnlijk gemiddeld verbaal begrip en gemiddelde visueel ruimtelijke mogelijkheden, echter een nog weinig gestructureerde werkhouding, concentratiezwakte, beweeglijkheid en moeite met het werkgeheugen. De moeite met werkhouding, concentratie en werkgeheugen lijken haar leerproces op school erg te verstoren. (…) Gezien de problemen in de werkhouding, concentratie zal [de minderjarige] veel meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben op school. (…) Gezien de problemen in aandacht en concentratie, de zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en de mogelijke wisselwerking met haar functioneren op school, wordt voor verder onderzoek een verwijzing naar de kinder- en jeugdpsychiatrie geadviseerd."
Ten tijde van de zitting van het hof had genoemde doorverwijzing inmiddels, volgens de moeder met spoed, plaatsgevonden en waren partijen in afwachting van het vervolgtraject.
5.6
Het hof stelt vast dat beide ouders achter de doorverwijzing van [de minderjarige] naar de
kinder- en jeugdpsychiatrie staan, omdat zij ieder voor zich ook zorgen hebben over [de minderjarige] 's ontwikkeling. De vader en de moeder duiden het zorgelijke gedrag dat [de minderjarige] laat zien echter anders en hebben een totaal verschillende visie op de oorzaak van haar ontwikkelings-problematiek. De moeder wijt deze aan overbelasting, ontstaan na de beschikking waarvan beroep, en de vader vermoedt dat [de minderjarige] van vaders kant familiair belast is met AD(H)D. Anders dan de moeder ziet het hof (vooralsnog) geen causaal verband tussen de (toenemende) zorgen over [de minderjarige] en de uitbreiding van het contact met de vader. De thans uit onafhankelijke bronnen (de school en de GZ-psycholoog) beschikbare informatie geeft daar geen aanknopingspunten voor. Aldus ziet het hof in het gedrag van [de minderjarige] , waarvan niet ter discussie staat dat daar zorgen over bestaan, geen reden om op dit moment de frequentie en de plaats van uitvoering van de contactregeling met de vader - overeenkomstig de wens van de moeder - naar beneden toe bij te stellen.
5.7
Voorts wenst de moeder dat de door de rechtbank vastgestelde haal- en brengregeling wordt omgekeerd. De moeder stelt er belang bij te hebben dat de ouder die belang heeft bij het contact met [de minderjarige] zorgt voor het vervoer. Eerst ter zitting heeft zij ook de vrijdagmiddag-spits, met name gedurende de zomerperiode, als argument voor omkering van het halen en brengen aangevoerd.
De vader heeft gemotiveerd gesteld dat hij vanwege zijn werk gedurende een groot deel van het jaar praktisch gezien niet in staat is om [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit [A] te halen. Hij is werkzaam op een vakantiepark met bungalows en kampeerplaatsen en juist de vrijdagmiddag, zijnde het wisselmoment voor de gasten, is de drukste dag van de week, aldus de vader.
Nu de moeder geen werk heeft en zodoende wel in staat is om [de minderjarige] op vrijdagmiddag naar de vader te brengen en van overige redelijke bezwaren daartegen niet is gebleken, ziet het hof geen reden om de door de rechtbank vastgestelde haal- en brengregeling te wijzigen.
5.8
Verder vertrouwt de moeder de vader nog steeds niet alleen met [de minderjarige] , omdat hij volgens haar geen inschatting kan maken van haar veiligheid. De moeder wil daarom het liefst permanent toezicht van bijvoorbeeld de ouders van de vader indien [de minderjarige] bij hem is. Dientengevolge heeft de vader tot de beschikking waarvan beroep van 2 september 2015, partijen waren toen al ruim twee jaren uit elkaar, niet meer dan 5 uur per maand contact met [de minderjarige] gehad bij zijn ouders thuis. Uit het raadsrapport van 4 maart 2015 blijkt echter dat uit de informatie van de behandelend psychiater van de vader en de (voormalig) gezinsvoogd van [C] en [D] geen signalen naar voren komen die de zorgen van de moeder over de veiligheid bij en vaardigheden van de vader als opvoeder bevestigen. Naar de mening van de raad heeft de vader in pedagogisch en affectief opzicht voldoende mogelijkheden om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Duidelijk is dat de ouders een totaal andere mening hebben over het waarborgen van [de minderjarige] 's veiligheid en welbevinden. Zoals het hof de moeder reeds ter zitting heeft voorgehouden is het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor een kind van gescheiden ouders ligt bij de ouder bij wie het kind op dat moment verblijft en heeft de andere ouder in principe geen zeggenschap over de wijze waarop deze ouder invulling geeft aan zijn of haar zorg- en opvoedingstaken. In het geval van [de minderjarige] is dit naar het oordeel van het hof niet anders. Gegronde redenen om van genoemd uitgangspunt af te wijken zijn gesteld noch gebleken. De vele door de moeder aan de vader gegeven "veiligheids-voorschriften" rondom [de minderjarige] zeggen in de ogen van het hof meer iets over de verregaande controledrang van de moeder dan over de (on)verantwoordelijkheid van de vader als toezichthouder op [de minderjarige] .
5.9
Het uit het, mede door de vele mails van de moeder aan de vader, lijvige dossier ontstane beeld dat de moeder telkenmale haar eigen voorwaarden stelt aan (de invulling van) het contact tussen de vader en [de minderjarige] en dat zij daar ook feitelijk naar handelt, is ter zitting meer dan bevestigd. De vader kan het in de ogen van de moeder wat betreft [de minderjarige] hoe dan ook niet goed doen. Daarom acht het hof de door de rechtbank opgelegde dwangsom gerechtvaardigd en ook thans nog noodzakelijk. Alleen op die manier kan de moeder kennelijk worden bewogen om haar medewerking te verlenen aan de in rechte vastgestelde zorgregeling die het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. Bovendien heeft de vader afgelopen kerstvakantie laten zien dat hij, anders dan de moeder vreest, geen misbruik zal maken van het hem ten dienste staande dwangmiddel. De zorgregeling is toen - door een miscommunicatie tussen de moeder en haar advocaat - niet geheel nagekomen. Desondanks heeft de vader daar geen financiële consequenties voor de moeder aan verbonden.
5.9 Alles overziend acht het hof de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen in het belang van [de minderjarige] het meest wenselijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
2 september 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.D.S.L. Bosch, en H.J. de Ruijter, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 3 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.