Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
“1.
De koopprijs van het verkochte zal worden verhoogd met eenhonderdvijfenzeventig duizend gulden (f 175.000,00) per hectare voor dat/die gedeelte(n) van het verkochte waarvan in een onherroepelijk geworden bestemmingsplan zal zijn opgenomen dat dat/die gedeelte(n) zal/zullen zijn bestemd voor woningbouw, doch alleen voor die centiares die daadwerkelijk voor woningbouw kunnen worden benut, inclusief de infrastructuur.2. De koopprijs van het verkochte zal worden verhoogd met vijfendertig duizend gulden(f 35.000,00) per hectare voor dat/die gedeelte(n) van het verkochte waarvan in een onherroepelijk geworden bestemmingsplan zal zijn opgenomen dat/die gedeelte(n) zal/zullen zijn bestemd voor industrie- en/of bedrijventerrein, doch alleen voor die centiares die daadwerkelijk voor industrie-/bedrijventerrein kunnen worden benut, inclusief de infrastructuur.3. De nabetaling zal steeds plaatsvinden binnen drie maanden nadat enig perceelsgedeelte in redelijkheid conform de bestemming in bovengemelde zin zal kunnen worden benut.4. De hoogte van de nabetaling wordt vanaf achtentwintig januari twee duizend vier geïndexeerd conform de Consumentenprijsindexcijfers (1995 = 100) reeks werknemers laag inkomen, of indien deze reeks niet meer wordt toegepast, de daarvoor in de plaats gekomen reeks.5. Ieder recht op enige nabetaling eindigt voor die gedeelten van het verkochte waarvan de bestemming niet uiterlijk op achtentwintig januari twee duizend twintig onherroepelijk is geworden in bovenbedoelde zin.”.
“De koopovereenkomst heeft tot gevolg dat er sprake zal zijn van een bestemmingswijziging (conform wet inkomstenbelasting) en bestemmingswijzigingswinst. U bent van mening dat de bestemmingswijzigingswinst op de landbouwgronden onbelast moet blijven, op basis van de toezegging van de staatssecretaris van Financiën over ten minste 72 maanden voortgezet agrarisch gebruik. Onder de volgende voorwaarden kan ik akkoord gaan met het niet belasten van de bestemmingswijzigingswinst op de landbouwgronden:als binnen 72 maanden, na het sluiten van de onderhandse (ver-)koopovereenkomst (28 januari 2000) van de percelen landbouwgrond, deze grond niet meer gebruikt wordt in de landbouwonderneming (conform artikel 8 lid 3 wet i.b.) van de heer [X] c.q. zijn bedrijfsopvolgers (als gevolg van verkrijging onder algemene titel) zal in dat desbetreffende heffingsjaar overgegaan worden tot belastingheffing bij de heer [X] .”
“In mijn brief van 22 april 2003 heb ik u geïnformeerd over hoe boekhoudkundig omgegaan dient te worden met de waardering van de overeengekomen toekomstige nabetaling ter zake van de verkoop van de landbouwgronden in 2000 aan de stichting [E] .Ik heb u medegedeeld dat de beginwaarde van deze vordering vooralsnog dient te wordengewaardeerd bij eind van het kalenderjaar 2000 op € 1.640.652 (f 3.615.521). Het verschil tussen voornoemd bedrag en het bedrag dat daadwerkelijk wordt nabetaald dient te worden aangemerkt als rente. Uw cliënt heeft hierbij de keuze om de jaarlijkse aangroei van de rente jaarlijks te laten vrijvallen in de winst, de rente in de winst op te nemen op het moment dat de grond zal worden onttrokken aan de landbouw doch uiterlijk in het jaar waarin de termijn van 73 maanden is verstreken. Zie ook mijn brief van 22 april 2003.In de jaarstukken wordt geen melding gemaakt van vorenstaande. Ter behoudt van rechten ben ik voornemens 5% van € 1.640.652 is € 82.032 bij het inkomen bij te tellen. Tevens dient de vordering per 1 mei 2001 te worden gewaardeerd op € 1.640.652 en per 30 april 2002 op € 1.640.652 + € 82.032 is € 1.722.684.”
“Deze nabetaling dient als vordering te worden geactiveerd en wel tegen de contante waarde rekening houdend met een marktrente van 3,9% (december 2000) en de verwachting dat de grond zal worden onttrokken aan de landbouw. Deze laatste verwachting heb ik gesteld op 100% zodat ik ten aanzien van deze verwachting geen lagere contante waarde aanwezig acht. Ook laat ik de kans dat (een deel van) de grond de bestemming industrie (vooralsnog) buiten beschouwing. Volgens het bestemmingsplan van de gemeente is slechts een klein deel van het plan aangewezen als industrie.De eindwaarde per 15 januari 2007 (einddatum 73 maandsclausule) bedraagt 24.98.70 x € 79.412 (f 175.000) is € 1.984.256 (f 4.372.725). De beginwaarde bedraagt volgens bijgevoegde berekening € 1.570.860 (f 3.461.719). Het verschil tussen de beginwaarde en de eindwaarde is rente. Dit bedrag kan niet delen in de landbouwvrijstelling.”
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het nabetalingsrecht moet worden aangemerkt als een vordering. Omdat een vordering niet hetzelfde is als landbouwgrond, kan de afwaardering van die vordering niet onder de landbouwvrijstelling vallen.
Ook stelt belanghebbende dat de waarde van de vordering niet is gerelateerd aan de waardeontwikkeling van de grond, maar slechts afhankelijk is van de vraag of de grond een andere bestemming krijgt.
Ten slotte stelt belanghebbende dat als moet worden beoordeeld of op de waardeontwikkeling van de vordering de landbouwvrijstelling van toepassing kan zijn, dit de nieuwe (vanaf 27 juni 2000 geldende) vrijstelling is, omdat deze nieuwe regeling in werking is getreden zonder overgangsregeling. Omdat de nabetalingsregeling ziet op een vergoeding die de wevab van de gronden (ver) overtreft, kan de nieuwe landbouwvrijstelling per definitie niet worden toegepast.
Ook als de foutenleer niet van toepassing zou zijn, komt volgens de Inspecteur afwaardering van het nabetalingsrecht ten laste van de winst zodanig in strijd met de totaalwinstgedachte, dat afwaardering niet moet worden toegestaan. Een belastingvrije niet gerealiseerde winst zou dan worden geconverteerd in een aftrekbaar verlies.
De Inspecteur voert tevens aan dat uit het 72-maandencontract uit 2003 juist wel voortvloeit dat de afwaardering van de vordering onder de landbouwvrijstelling moet worden gebracht en daarom niet in aftrek op de winst kan komen. Volgens de Inspecteur werd met dit contract beoogd vast te leggen dat voor de op grond van het nabetalingsrecht mogelijk in de toekomst nog te realiseren winst, nog gebruik gemaakt kon worden van de oude landbouwvrijstelling, maar dat het contract daarmee tevens meebrengt dat het ook ziet op toepassing van de oude landbouwvrijstelling op de waardeveranderingen van het nabetalingsrecht, anders dan door oprenting.
Verder betwist de Inspecteur dat de nabetalingen niet meer samen zouden hangen met de verkochte grond of met de waardeveranderingen daarvan.
4.Beoordeling van het geschil
“
Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden — daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen —, behoudens voor zover de waardeverandering in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan of verband houdt met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend”.
“Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden — daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen — voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.”.