ECLI:NL:GHARL:2016:3575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
200.184.086/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van opvoedingsvaardigheden van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van zes minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen, die sinds 9 september 2015 bij familie verblijven. De kinderrechter had eerder op 20 oktober 2015 de kinderen onder toezicht gesteld en de gecertificeerde instelling (GI) gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is, omdat haar leefsituatie verbeterd is en zij hulp heeft aangevraagd. De GI daarentegen stelt dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie, waaronder verwaarlozing en huiselijk geweld. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2016 zijn de zorgen over de moeder en de ontwikkeling van de kinderen uitvoerig besproken. Het hof concludeert dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de onveilige opvoedingsomgeving en de ontwikkelingsachterstanden van de kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter, waarmee de uithuisplaatsing wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.086/01
(zaaknummer rechtbank C/16/400727 / JL RK 15-671)
beschikking van 3 mei 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A. Hardoar te Amsterdam,
en
Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de pleegouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ,

wonende te [B] ,
2. de pleegmoeder van [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6],
wonende te [B] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt onder meer uit de navolgende stukken die zijn ingediend:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 januari 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 11 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Hardoar van 20 februari 2016 met bijlagen;
- een fax van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) van
11 april 2016 met bijlage;
- een fax van mr. Hardoar van 15 april 2016;
- een fax van mr. Hardoar van 15 april 2016 met bijlage.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2000, [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in]
2001, en [de minderjarige3] (hierna te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2003, zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn mevrouw
[C] en mevrouw [D] verschenen. De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de moeder met de heer [E] zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geboren. Uit de affectieve relatie van de moeder met de heer [F] zijn [de minderjarige4] (hierna te noemen: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2006, [de minderjarige5] (hierna te noemen: [de minderjarige5] ), geboren [in] 2008, en [de minderjarige6] (hierna te noemen: [de minderjarige6] ), geboren [in] 2010, geboren. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen en zij hebben hun hoofdverblijfplaats bij haar.
3.2
De kinderen verblijven vanaf 9 september 2015 bij familie van de moeder in [B] .
3.3
Bij beschikking van 15 september 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland de kinderen, op verzoek van de raad, met ingang van 15 september 2015 onder toezicht gesteld van de GI tot 15 september 2016.
3.4
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 23 september 2015, heeft de GI de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de GI toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
20 oktober 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI zoals gedaan in eerste aanleg strekkende tot het afgeven van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog afgewezen zal worden.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het beroepschrift van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair ongegrond te verklaren met zoveel nodig bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] niet verenigen. Zij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Zij voert aan dat haar leefsituatie sinds de uithuisplaatsing van de kinderen sterk is verbeterd. De moeder doet haar uiterste best om alle financiële zaken in goede banen te leiden, heeft intake gesprekken gehad bij de GGZ [G] waaruit geen ernstige psychiatrische problematiek blijkt en zij heeft geen relatie meer met haar ex-partner. Voorts heeft de moeder zich altijd coöperatief opgesteld, heeft zij adviezen opgevolgd, kan zij haar eigen emotie los zien van de woon- en leefsituatie van de kinderen en is zij in staat geweest om de kinderen niet te belasten met emotionele uitingen. De moeder heeft inmiddels hulp aangevraagd en zal deze ook ontvangen via het sociaal wijkteam [A] en [H] . Dit geeft volgens de moeder aanleiding om te veronderstellen dat ook bij terugplaatsing van de kinderen naar huis zij zal openstaan voor het aanvaarden van eventuele hulp ten gunste van de leef- en opvoedingssituatie van de kinderen.
5.3
De GI stelt dat de moeder onvoorspelbaar is in haar uitspraken en het nakomen van afspraken. De moeder is wisselend gebleken in haar woonwens en voornemens waardoor het de GI niet is gelukt de juiste hulp in te zetten. Er was in de thuissituatie bij de moeder sprake van ernstige verwaarlozing en tekortschieten van de basale zorg. De kinderen werden blootgesteld aan huiselijk geweld, waarvan niet duidelijk is in welke mate en vorm dit plaatsvond. In ieder geval was dit huiselijk geweld er tussen de moeder en haar ex-partner, de kinderen waren daar getuige van. Of het geweld zich ook rechtstreeks tot de kinderen heeft gericht is onduidelijk gebleven. Bij alle kinderen was sprake van een achterstand op school en sprake van veel schoolverzuim. Er zijn (ook thans) zorgen over de schoolgang van de kinderen. [de minderjarige1] toont veel probleemgedrag op school en is voor een deel van de lessen geschorst. [de minderjarige2] vertoont eveneens storend gedrag in de klas. [de minderjarige5] en [de minderjarige6] hebben een grote ontwikkelingsachterstand. Er wordt door de raad een patroon omschreven waarbij de moeder welwillend is om hulp en begeleiding te ontvangen, maar deze uiteindelijk niet van de grond kwam of is afgehouden. De GI acht het belangrijk dat de moeder met behulp van hulpverlening laat zien dat haar eigen woon- en leefsituatie stabiel is.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat er, anders dan de moeder aanvoert, gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] aanwezig zijn.
De zorgen over de kinderen en de thuissituatie bij de moeder zijn groot en al jaren lang (sinds 2004) aanwezig. Er is sprake van een dusdanige onrustige en onveilige opvoedingsomgeving voor de kinderen dat er zorgen zijn over de effecten hiervan op hun ontwikkeling. Uit het raadsrapport van 14 september 2015 blijkt dat de kinderen volgens de raad ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is sprake van ernstige verwaarlozing en de basale zorg schiet tekort: hun leefomgeving is ernstig vervuild en er zijn ook zorgen of er wel altijd voldoende voedsel is voor de kinderen. De kinderen worden blootgesteld aan huiselijk geweld waarvan niet duidelijk is in welke mate en vorm omdat de moeder geen openheid van zaken wil geven. Er blijven zorgen over het opvoeders-handelen van de moeder gerelateerd aan huiselijk geweld en haar partnerkeuzes. De ex-partner van de moeder is een gevaarlijke en agressieve veelpleger die uitgebreid bij de raad bekend is vanwege geweldsincidenten. Daarnaast heeft de moeder financiële problemen en maakte de woning van de moeder een armoedige en verwaarloosde indruk. Zo stond in het huis een tafel met vier stoelen terwijl er acht personen wonen, miste er een kledingkast, ontbrak beddengoed voor de kinderen en was er geen stofzuiger. Het is volgens de raad (nog) onduidelijk in hoeverre de moeder beschikt over voldoende mogelijkheden om de kinderen te kunnen verzorgen en opvoeden. Er zijn ernstige vermoedens van achterliggende psychische problemen bij de moeder en er zijn zorgen over het persoonlijk functioneren van de moeder. Er is een patroon zichtbaar waarbij de moeder welwillend is maar waarbij de hulpverlening uiteindelijk niet van de grond komt, de hulpverlening wordt afgehouden. Er zijn in de afgelopen jaren diverse vormen van hulpverlening ingezet die niet hebben geleid tot een blijvende verbetering van de situatie.
5.5
Naast de zorgen over de moeder is er bij alle kinderen sprake van een ontwikkelingsachterstand en in meer of mindere mate gedragsproblematiek. Bij alle kinderen zijn er zorgen over de sociaal emotionele en cognitieve ontwikkeling. Er is sprake van een achterstand op school en veel schoolverzuim. [de minderjarige1] is geschorst van school en laat fors grensoverschrijdend gedrag zien. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] vallen op school op door hun gedrag en zijn makkelijk betrokken bij opstootjes. [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] hebben een forse ontwikkelingsachterstand. Daarnaast komt [de minderjarige5] vlak over in haar emoties en lijkt zich niet te kunnen hechten aan andere kinderen. Het hof is ervan overtuigd dat de moeder veel van de kinderen houdt en gaat uit van de goede wil van de moeder in deze, maar er is nog onvoldoende zicht of de pedagogische capaciteiten van de moeder (eventueel met begeleiding van hulpverlening) toereikend zijn om de zes kinderen de verzorging en opvoeding te kunnen bieden die zij behoeven, gelet op moeders functioneren als opvoeder en de problematiek van de kinderen.
5.6
Op dit moment zijn er nog teveel zorgen en onduidelijkheden die een verantwoorde thuisplaatsing van de kinderen in de weg staan. Zo is het onduidelijk in welke vorm de moeder zelf professionele hulp nodig heeft ter behandeling van eventuele psychische dan wel gedragsproblemen. De moeder is de afgelopen jaren geconfronteerd met huiselijk geweld en zegt haar eigen problematiek te hebben weggestopt, iets wat grote zorgen baart. Zij zal hulp nodig hebben om haar verleden te verwerken en te zorgen dat zij stevig genoeg in haar schoenen komt te staan om het welzijn van de kinderen te garanderen. Daarbij zal zij het welzijn van haar kinderen boven alles moeten stellen en is onvoldoende duidelijk, mede gelet op ervaringen uit het verleden, of de moeder dit ook kan.
Het feit dat zij zegt dat zij dat wil, is voor het hof onvoldoende. Voorts zal volstrekt duidelijk moeten worden in hoeverre de moeder in staat is de kinderen de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben.

6.De slotsom

6.1
Uit het voorgaande volgt dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen (nog steeds) aanwezig zijn en dat het hoger beroep van de moeder derhalve faalt. Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 20 oktober 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.D.S.L. Bosch en A.H. Garos, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 3 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.