ECLI:NL:GHARL:2016:356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.175.748/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opheffing van bewindvoering en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewindvoering. De bewindvoerder, die in hoger beroep was gekomen, verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter van 16 juni 2015 te vernietigen, waarin het bewind over de goederen en gelden van betrokkene was opgeheven. Betrokkene had eerder een verzoek ingediend tot opheffing van het bewind, maar de bewindvoerder was van mening dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestond, gezien de problematiek rondom alcoholgebruik en de chaotische levensomstandigheden van betrokkene.

Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene onvoldoende heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Ondanks zijn argumenten en het rapport van de (bezwaar)verzekeringsarts, dat stelde dat zijn situatie verbeterd was, oordeelde het hof dat de zorgen over zijn alcoholgebruik en de gevolgen daarvan voor zijn leven en financiën niet waren weggenomen. De bewindvoerder heeft overtuigend bewijs geleverd van de aanhoudende problematiek, waaronder overmatig alcoholgebruik en een gebrek aan organisatie in zijn leven.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen. Dit betekent dat het bewind over de goederen en gelden van betrokkene in stand blijft, ter bescherming van zijn vermogensrechtelijke belangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.748/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3915397 VT VERZ 15-547)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de bewindvoerder] ,
kantoorhoudend te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudend te Franeker,
tegen
[de betrokkene],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de dochter],
wonende te [C] ,
hierna te noemen: de dochter,
2. [de zoon],
wonende te [D] ,
hierna te noemen: de zoon.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter) van 16 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 augustus 2015, is de bewindvoerder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De bewindvoerder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover zijn grief zich daartoe richt en het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind over de goederen en gelden die hem toebehoren alsnog af te wijzen.
2.2
Betrokkene heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen een journaalbericht met bijlagen van 28 oktober 2015 van mr. Van Bommel, alsmede een journaalbericht met bijlagen van 14 december 2015 van mr. Van Bommel.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaak bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.175.745. Verschenen zijn de bewindvoerder, mevrouw [E] (assistent-bewindvoerder), mr. Van Bommel, betrokkene en mr. Nijenhuis.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2008 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene en is [F] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank van 23 mei 2011 is
[F] ontslagen als bewindvoerder over de gelden en goederen die aan betrokkene (zullen) toebehoren en is [de bewindvoerder] als bewindvoerder benoemd.
3.3
Op 2 maart 2015 heeft betrokkene een inleidend verzoekschrift ingediend, voor zover hier van belang, strekkende tot opheffing van het bewind over de gelden en goederen die hem (zullen) toebehoren.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter met ingang van 14 juli 2015 het bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene opgeheven.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve. De beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij zij een eerder tijdstip van ingang aanwijst.
4.2
Betrokkene is van mening dat de kantonrechter terecht het bewind over de goederen en gelden die hem (zullen) toebehoren heeft opgeheven. Daartoe heeft hij in zijn verzoekschrift aangevoerd dat uit het rapport van de (bezwaar)verzekeringsarts van 21 februari 2013, die tijdens een opname in de GGZ van betrokkene (her)onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid voor betrokkene om zelfstandig te wonen, blijkt dat zijn ziektebeeld minder ernstig was dan aanvankelijk werd aangenomen. In het rapport wordt onder andere geconcludeerd dat er weliswaar schade is ontstaan door het alcoholgebruik van betrokkene, maar dat dit niet heeft geleid tot een volledig verval van de cognitieve vermogens en dat de schade (zich) niet verergert. Bovendien is hij gestopt met het gebruik van alcohol en heeft de ziekte zich daardoor niet - maar ook niet los daarvan - verergerd. Voorts heeft hij meer dan 14 maanden laten zien dat hij prima op zichzelf kan leven en heeft hij hulp ingeschakeld om hem te begeleiden op de vlakken waarvoor dit nodig is.
4.3
Het hof is van oordeel dat aan de gronden voor opheffing van het bewind niet is voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.4
Het ligt op de weg van betrokkene om te onderbouwen dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Naar het oordeel van het hof is hij daarin niet geslaagd. Het door betrokkene overgelegde en in een ander kader opgemaakt rapport van de (bezwaar)verzekeringsarts van 21 februari 2013 acht het hof daartoe onvoldoende, te meer nu dit rapport is opgemaakt voordat betrokkene zelfstandig is gaan wonen en derhalve geen betrekking heeft op zijn actuele situatie.
4.5
Vast staat dat er sprake is van jarenlange problematiek bij betrokkene. Hij is in het verleden - tot 2007 - meerdere keren vrijwillig opgenomen in verband met overmatig alcoholgebruik. Vanaf 2007 is betrokkene langdurig middels rechterlijke machtigingen opgenomen op de Korsakov-afdeling van de GGZ. De bewindvoerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de psychiater - naar aanleiding van het rapport van 21 februari 2013 - akkoord is gegaan met de wens van betrokkene om zelfstandig te wonen onder de voorwaarde dat betrokkene geen alcohol zou nuttigen.
4.6
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat hem uit eigen waarneming bekend is dat betrokkene overmatig alcohol nuttigt. De bewindvoerder acht het bewind nog steeds zeer noodzakelijk vanwege de handelswijze van betrokkene, te weten het zonder toestemming van de bewindvoerder aanschaffen van een auto, en zonder deze te verzekeren of het kenteken daarvan te schorsen. Ook heeft betrokkene fietsend in beschonken toestand schade veroorzaakt aan een auto. De bewindvoerder heeft onder meer een verklaring van 3 augustus 2015 van een thuiszorgbegeleidster overgelegd, die betrokkene vanaf 2013 tweemaal per week bezoekt. De thuiszorgbegeleidster heeft aangegeven dat het betrokkene niet lukt te stoppen met het nuttigen van alcohol en dat hij af en toe verontrustend veel alcohol tot zich neemt, hetgeen tot overlast bij de buren en een melding bij de politie heeft geleid. De thuishulpbegeleidster heeft evenals de bewindvoerder verklaard dat betrokkene recentelijk wegens ernstige dronkenschap van zijn fiets tegen een auto is gevallen. Volgens de thuisbegeleidster is betrokkene niet in staat om inzicht en overzicht te hebben en dit maakt organiseren onmogelijk. Deze beperkingen gelden niet alleen voor de financiën en de administratie maar voor alle leefgebieden. Betrokkene heeft geen systemen of patronen in de huishouding, de verzorging van zichzelf en zijn relaties. Bij betrokkene is sprake van verzamelwoede. In zijn woning is tussen zijn spullen een looppad gecreëerd. Alles raakt zoek, adressen, papieren en telefoonnummers. Volgens de thuishulpbegeleidster is het vermogen van betrokkene om zich te oriënteren en te organiseren aangetast. Een eenvoudige mondelinge of een schriftelijke opdracht lukt redelijk, indien een ander daartoe het initiatief neemt.
4.7
Weliswaar heeft betrokkene ter zitting ontkend dat hij overmatig alcohol nuttigt, maar in het licht van hetgeen de bewindvoerder heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, is het hof van oordeel dat betrokkene zijn stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd. Anders dan betrokkene heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de zorgen ten aanzien van (het alcoholgebruik van) betrokkene de afgelopen periode, sinds hij zelfstandig woont, alleen maar zijn toegenomen.
4.8
Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat betrokkene ter zitting een chaotische indruk maakte. Voor zover de advocaat van betrokkene heeft gesteld dat betrokkene weliswaar verward overkomt, maar dat dit verandert naarmate een gesprek vordert en dat betrokkene wel degelijk in staat is zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, is dat naar het oordeel van het hof in het licht van het voorgaande niet, althans onvoldoende, aangetoond.
4.9
Nu betrokkene, in het licht van hetgeen de bewindvoerder heeft aangevoerd, onvoldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak van bescherming van zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, dienen de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind te blijven.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking
te vernietigen en het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind over zijn goederen en gelden af te wijzen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2015;
wijst af het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind over zijn goederen en gelden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en mr. A.W. Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.