ECLI:NL:GHARL:2016:351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.180.960/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2000. De minderjarige, die zichzelf in gevaar brengt, heeft een complexe problematiek met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De kinderrechter had eerder op 3 november 2015 een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend, die door de GI was aangevraagd na een reeks incidenten, waaronder een poging tot zelfdoding en ongeoorloofd afwezig zijn van een open behandelgroep.

De minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter, maar het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot gesloten jeugdhulp gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten voor de machtiging is voldaan en dat er ook materieel gezien sprake is van ernstige problemen die de ontwikkeling van de minderjarige belemmeren. De ouders van de minderjarige zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke ondersteuning te bieden, en de minderjarige heeft eerder bewezen niet in staat te zijn om met meer vrijheid om te gaan.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en benadrukt dat de minderjarige eerst moet laten zien dat zij de verantwoordelijkheid van meer vrijheid aan kan voordat er naar minder ingrijpende maatregelen kan worden gekeken. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de noodzaak van de gesloten jeugdhulp onderstreepten, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de zorgen over haar welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.180.960/01
(zaaknummer rechtbank C/16/402856 JL RK 15-754)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de minderjarige],
geboren te [A] [in] 2000,
woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat en feitelijk thans verblijvende op een onbekende plek en officieel in een voorziening voor gesloten jeugdhulp te [B] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. J.M.M. Pater, kantoorhoudende te Emmeloord,
en
Samen Veilig Midden-Nederland,
(gecertificeerde instelling)
mede kantoorhoudende te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de ouders],
beiden wonende te [C] ,
verder te noemen: de ouders dan wel de moeder en de vader (van [de minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 november 2015, heeft [de minderjarige] verzocht die beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp alsnog af te wijzen.
2.2
Bij beschikking van 27 november 2015 heeft het hof de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven om mr. Pater toe te voegen als advocaat aan [de minderjarige] .
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 december 2015, heeft de GI het verzoek van [de minderjarige] bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, subsidiair ongegrond verklaring met bekrachtiging van de bestreden beschikking. Bij brief van 14 december 2015 heeft de GI een gecorrigeerde versie van dat verweerschrift ingediend omdat een regel in het eerdere verweerschrift ontbrak.
2.4
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder de brief met bijlagen en bijbehorend journaalbericht van mr. Pater van 1 december 2015.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden te Leeuwarden. Verschenen zijn mr. Pater en namens de GI dhr. [D] en [E] .

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] is een inmiddels vijftienjarige adolescente die tot voor kort opgroeide in het gezin bij haar ouders en haar oudere zus [F] (1998) in [C] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 4 augustus 2015 is [de minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht gesteld tot 4 augustus 2016, waarmee een eind is gekomen aan het vrijwillig kader van de ingezette hulpverlening voor [de minderjarige] . Op 7 oktober 2015 is [de minderjarige] na een wegloopincident en de nodige andere voorvallen op een crisisplek voor gesloten Jeugdhulp bij [G] in [B] geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 8 oktober 2015 is door de kinderrechter op verzoek van de GI een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige] tot 3 november 2015.
3.4
Bij verzoekschrift met bijlagen van 27 oktober 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 28 oktober 2015, heeft de GI kort gezegd verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden. Namens [de minderjarige] is verweer gevoerd.
3.5
In de bestreden beschikking is het verzoek van de GI gedeeltelijk toegewezen en is, onder afwijzing van het meer of anders verzochte, een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van drie maanden, namelijk met ingang van 3 november 2015 tot 3 februari 2016. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [de minderjarige] .

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een verzoek om verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp dient aan een aantal formele vereisten te voldoen. Zo behoeft het de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht (artikel 6.1.2 lid 6 Jw), dient sprake te zijn van een ondertoezichtstelling dan wel een andere maatregel genoemd in artikel 6.1.2 lid 3 Jw, dient het bevoegd gezag te hebben bepaald dat de jeugdhulp nodig is (artikel 6.1.2 lid 5 Jw) en dienen de in artikel 6.1.10 lid 1 Jw genoemde betrokken personen en instanties te zijn gehoord. Het hof stelt vast dat aan de formele vereisten voor het verlenen van de machtiging gesloten jeugdhulp is voldaan. Tegen de desbetreffende (impliciete) vaststelling in de bestreden beschikking is ook geen grief gericht door [de minderjarige] .
4.2
Het geschil gaat in dit geval over de inhoudelijke, materiële, grond voor de maatregel als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Gelet op de stukken en hetgeen op de zitting is besproken is het hof op dit punt van oordeel dat ook aan de materiële grond is voldaan en dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.3
Uit het dossier blijkt in dit verband dat [de minderjarige] in april 2014 in beeld is gekomen bij de jeugdhulpverlening. De politie heeft destijds een zorgmelding gedaan bij het toenmalige Bureau Jeugdzorg (thans de GI/SAVE) en de ouders hebben op 30 april 2014 ook zelf, op advies van de GGZ, contact opgenomen met BJZ. [de minderjarige] blijkt onhandelbaar te zijn geworden: ze schreeuwt, scheldt, slaat (moeder en [F] ), duwt (haar zus [F] ) en maakt spullen kapot.
4.4
In een vrijwillig kader is vervolgens door de GI aanvankelijk Ambulante Spoedhulp (ASH) ingezet. Dat lijkt verbetering te brengen: de conflicten nemen af en de ouders hebben handvatten aangereikt gekregen die lijken te werken. De inschatting is dat de verbeterde situatie nog erg kwetsbaar is en dat systeemhulp nodig is omdat sprake lijkt te zijn van een wisselwerking tussen de gezinsleden. Gezien de kwetsbaarheid en verminderde belastbaarheid van de moeder adviseert ASH in eerste instantie onderzoek van [de minderjarige] en ouderbegeleiding bij het [H] en vervolgens aansluitend Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT). De ouders stemmen niet in met ouderbegeleiding of hulp gericht op het gezinssysteem maar wel met onderzoek van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in de aanloop naar de onderhavige maatregel verschillende keren op een crisisgroep van [I] verbleven in verband met escalaties in de thuissituatie en de door de ouders gemelde zorgen, betreffende automutilatie, alcoholmisbruik en foute (destructieve) contacten.
4.5
In september 2014 vindt onderzoek naar [de minderjarige] plaats op de polikliniek van [G] . [de minderjarige] wordt gediagnosticeerd met een gedragsstoornis NAO, misbruik van alcohol in remissie, identiteitsproblematiek, ouder-kindproblematiek, een acute stressstoornis, alsmede een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. [de minderjarige] heeft voor haar problematiek cognitieve gedragstherapie gehad maar is daar in maart 2015 mee gestopt omdat zij onvoldoende gemotiveerd was. Als uitkomst van het onderzoek dat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in augustus 2015 is gebleken dat de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] mede zit in de onvoorspelbare en onveilige opvoedingsomgeving bij de ouders, gekenmerkt door een patroon van aantrekken en afstoten (vooral door moeder) waardoor er sprake is van stagnatie in haar ontwikkeling, met name het losmakingsproces en ontwikkeling naar zelfstandigheid. De raad is van mening dat onder meer opvoedingsondersteuning nodig is en autonomie van [de minderjarige] en haar zus. De ouders werken hier niet aan mee.
4.6
Op 18 september 2015 besluit de GI over te gaan tot een regulier verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële setting om haar uithuisplaatsing definitief te maken en haar veiligheid en behandeling te garanderen. Tot haar gesloten plaatsing verbleef [de minderjarige] in dit verband op een open behandelgroep van [G] in [J] en volgde zij onderwijs aan het [K] in [A] . Op 29 september 2015 krijgt de GI de melding dat [de minderjarige] in het ziekenhuis verblijft omdat [de minderjarige] een poging heeft gedaan zich van het leven te beroven. Op 3- en op 6 oktober 2015 blijkt [de minderjarige] ongeoorloofd afwezig van de open setting van [G] ( [J] ) waar zij verblijft en na terugkomst besluit de GI dat gesloten plaatsing noodzakelijk is, in welke standpunt de GI door de kinderrechter is gevolgd door de gevraagde machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen en nadien te verlengen in de bestreden beschikking tot 3 februari 2016. Blijkens de meest recente informatie van de GI is [de minderjarige] na haar eerste onbegeleide verlof op 28 november 2015 vanuit de gesloten setting van [G] in [B] waar zij verblijft, niet teruggekeerd. De ouders hebben in de dagen daarna herhaaldelijk aangegeven niet te weten waar zij verblijft maar staan wel in contact met [de minderjarige] . Ook tussen de GI en [de minderjarige] is na 28 november 2015 (een keer) telefonisch contact geweest. Zowel de ouders als [de minderjarige] hebben als reden voor het niet terugkeren van [de minderjarige] naar [B] opgegeven dat zij het niet eens zijn met de bezoekregeling voor de kerstdagen en ook hebben zij moeite met de locatie waar de machtiging gesloten jeugdhulp ten uitvoer wordt gelegd. Het hof overweegt dat deze houding van [de minderjarige] (en de ouders) ten aanzien van de ingezette hulp (en noodzakelijke behandeling) niet op zichzelf staat gelet op de voorgeschiedenis en de al langer bestaande ernstige zorgen over [de minderjarige] en de relatie tussen [de minderjarige] en haar ouders, zoals die blijken uit het dossier.
4.7
[de minderjarige] heeft tegen de bestreden beschikking aangevoerd dat er onvoldoende onderbouwing voor de maatregel is en dat een minder verstrekkende maatregel volstaat. De grieven falen omdat uit het voorgaande blijkt dat [de minderjarige] de verantwoordelijkheid van meer vrijheid op dit moment nog niet aan kan en zichzelf daardoor in gevaar brengt. Zij is recentelijk niet teruggekeerd van onbegeleid verlof en haar verblijfplaats is onbekend bij de ter zitting verschenen personen. Ook de ouders hebben te kennen gegeven jegens de GI dat zij niet weten waar [de minderjarige] verblijft. Het hof heeft ernstige zorgen over de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige] . Het gaat hier immers om een kwetsbaar meisje met de nodige persoonlijke (psychische) problematiek. Voor zover de advocaat van [de minderjarige] heeft betoogd dat de oorzaak van de problematiek van [de minderjarige] moet worden gezocht in de gesloten plaatsing kan het hof dat niet volgen. Reeds daarvoor deden zich immers al de nodige gedragsproblemen voor bij [de minderjarige] , waarbij sprake lijkt te zijn van een progressief verloop in die zin dat haar gedragsproblemen eerder toe lijken te nemen dan afnemen. Partijen zijn het er verder over eens, blijkens de desbetreffende opmerkingen in het beroepschrift en verweerschrift, dat de eerste vier weken van de gesloten plaatsing van [de minderjarige] goed zijn verlopen in die zin dat [de minderjarige] daardoor tot rust is gekomen.
4.8
[de minderjarige] heeft er in het beroepschrift op gewezen dat er nog weinig van de grond is gekomen sinds de gesloten plaatsing en dat haar toekomstperspectief wat betreft school en familie niet aansluit op de mogelijkheden binnen de gesloten setting in [B] . Ook de ouders hebben de wens geuit jegens de GI van een andere locatie voor [de minderjarige] . Ter zitting heeft de GI naar het oordeel van het hof echter overtuigend uitgelegd dat op dit moment de locatie in [B] het meest passend is voor [de minderjarige] in verband met de afstand tussen de ouders (die niet te klein dient te zijn vanwege de noodzakelijke groei in autonomie van [de minderjarige] ) en de interne scholingsmogelijkheden voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in dit verband getoond dat zij de vrijheid van onbegeleid verlof, bijvoorbeeld van en naar school vanuit een andere instelling voor jeugdhulp, nog niet aan kan. Vertrouwen zal moeten groeien en [de minderjarige] zal zich daarvoor in moeten gaan zetten. De GI heeft in dit verband verder toegelicht dat de eerste vier tot zes weken van de plaatsing in een gesloten setting van jeugdhulp in het teken staan van observatie om de problematiek in kaart te brengen en een passend behandeltraject te starten. Gelet op de complexe problematiek van [de minderjarige] vindt het hof dat alleszins begrijpelijk. Inmiddels is er een behandelplan opgesteld door de behandelcoördinator in [B] , de Gz-psycholoog drs. [L] , gedateerd 29 oktober 2015, waarin de bevindingen staan van de observatieperiode en waarin de behandelafspraken zijn opgenomen betreffende de te volgen therapie (behandeling op de groep, Cognitieve gedragstherapie, Comet zelfbeeldtraining en farmacotherapie) het verlofplan en het schooltraject ( [de minderjarige] volgt de vierde klas van VMBO basis zorg en welzijn en wil graag een vervolgopleiding richting transport/logistiek doen).
4.9
Uit het behandelplan blijkt naar het oordeel van het hof dat terdege rekening wordt gehouden met de wensen van [de minderjarige] op het gebied van haar opleiding, besteding van haar vrije tijd en contacten met familieleden. Ook zijn hierin behandeldoelen gesteld waaraan zij (grotendeels) dient te voldoen om de overstap te kunnen maken naar een passende vervolgplek. Het hof kan de GI hierin volgen en is van oordeel dat de gestelde doelen adequaat en noodzakelijk zijn in het belang van [de minderjarige] . Voor zover de advocaat ter zitting heeft betoogd dat de doelen en stappen te vaag zijn volgt het hof dat dus niet. Het is bovendien vooral door de houding van [de minderjarige] en haar ouders dat de ingezette hulp tot nu toe moeizaam van de grond is gekomen en schoorvoetend vordert. Het hof wil [de minderjarige] en de ouders daarom aansporen vanaf nu mee te werken aan de ingezette hulpverlening en gestelde doelen, zodat weer perspectief ontstaat op afbouw van de noodzakelijke hulpverlening.
4.1
Een minder verstrekkende maatregel, zoals de namens [de minderjarige] genoemde mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, volstaat op dit moment naar het oordeel van het hof niet, nog daargelaten of het hof daartoe in de onderhavige procedure zou kunnen beslissen gelet op de specifieke wettelijke regeling voor zo'n voorwaardelijke machtiging. [de minderjarige] zal eerst moeten laten zien dat zij de verantwoordelijkheid van meer vrijheid aan kan.
4.11
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat het hof tot een andere beslissing leidt betekent het voorgaande dat het hoger beroep van [de minderjarige] faalt. Het hof zal dus de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 november 2015 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.