ECLI:NL:GHARL:2016:350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.175.318/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarigen na relatiebreuk met uitzondering voor oudste kind

In deze zaak heeft de vader verzocht om gezamenlijk gezag over zijn drie minderjarige kinderen na een verbroken relatie met de moeder. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het verzoek van de vader afgewezen, waarbij de moeder alleen het gezag over de kinderen had. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat de kinderen klem en verloren zouden raken tussen de ouders. Het hof heeft echter vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders in de loop van de tijd is verbeterd en dat de kinderen nu niet meer klem zitten. Het hof heeft daarom besloten om de vader mede met het gezag over de jongere kinderen te belasten, maar heeft het verzoek voor de oudste dochter afgewezen. De reden hiervoor was dat de vader eerder twijfels had geuit over zijn vaderschap, wat emotionele onveiligheid voor de oudste dochter heeft veroorzaakt. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de belangen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.318/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/133325 / FA RK 14-445)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.E. Knol, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de moeder],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G. Harderwijk, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 juni 2014 en 20 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 augustus 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 mei 2015. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende te bepalen dat hij mede met het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 1999, [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2001, en [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2005, zal worden belast.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 oktober 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 1 september 2015 van mr. I. Wagenaar, voormalig advocaat van de vader, met bijlagen;
- een brief van 2 september 2015 van mr. Wagenaar met bijlagen;
- een journaalbericht van 3 september 2015 van mr. Wagenaar met bijlagen.
2.4
Op 14 december 2015 zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige1] verschenen die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer [B] verschenen. Met instemming van een ieder heeft hij een stagiair meegebracht.
Mr. Harderwijk heeft pleitnotities overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de in 2012 verbroken affectieve relatie van partijen zijn geboren [C] [in] 1996 en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voornoemd. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder heeft alleen het gezag over hen. [C] is op 1 september 2014 meerderjarig geworden.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 24 maart 2014, heeft de vader - voor zover hier van belang - verzocht de moeder te gelasten om haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek zodat kan worden bepaald of hij de verwekker is van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , indien (een van) de kinderen niet door hem is verwekt het vaderschap te ontkennen en indien (een van) de kinderen door hem is verwekt hem mede met het gezag over (dat kind) die kinderen te belasten. De moeder heeft zich tegen de verzoeken van de vader verweerd.
3.3
Bij beschikking van 25 juni 2014 is - voor zover hier van belang - het verzoek van de vader om de moeder te gelasten mee te werken aan een DNA-onderzoek afgewezen, de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de erkenning van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te vernietigen en de raad verzocht te onderzoeken welke gezagspositie van partijen het meest in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is.
3.4
De raad heeft op 9 oktober 2014 een rapport uitgebracht. Geadviseerd is - voor zover hier van belang - de door de vader verzochte wijziging van het gezag af te wijzen.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Noord-Nederland wat betreft het gezag beslist overeenkomstig het advies van de raad.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. De moeder is van mening dat sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De vader bestrijdt dat.
4.3
De raad heeft in zijn rapport van 9 oktober 2014 als volgt geconcludeerd. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de (communicatie)problemen tussen de ouders dusdanig ernstig zijn, dat zij niet in staat zijn om op een normale manier met elkaar te communiceren. Tussen de ouders is sprake van een langdurige en aanhoudende strijd en van wantrouwen. De relatie tussen de ouders is ernstig verstoord. Het valt ook niet te verwachten dat daarin binnen redelijke termijn verbetering zal optreden. De kinderen hebben weet van de problematische situatie tussen de ouders en worden er door belast. Aangezien de kinderen nu al klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders, ziet de raad gezamenlijk gezag als te risicovol en daarmee (op dit moment) in strijd met de belangen van de kinderen.
4.4
In de bestreden beschikking van 20 mei 2015 heeft de rechtbank overwogen dat zich kort daarvoor een verbetering in de verhouding tussen partijen had voorgedaan en dat partijen op dat moment relatieve rust in hun onderlinge verhouding leken te hebben gevonden voor zover het de minderjarigen aanging. Aangezien de rechtbank het risico dat dit pas recent gevonden evenwicht zou worden verstoord door wijziging van het gezag reëel vond, hetgeen in strijd met de belangen van de minderjarigen zou zijn, heeft de rechtbank afwijzing van het verzoek van de vader in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (anderszins) noodzakelijk geacht.
4.5
Inmiddels, ruim een half jaar later, is gebleken dat de communicatie van de ouders verder is verbeterd. Zo hadden zij ten tijde van de beschikking waarvan beroep nog alleen maar via de e-mail contact, maar nu sms-en en/of appen zij ook met elkaar, aldus [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in hun gesprekken met de raadsheer-commissaris. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] ervaren dat de communicatie tussen de ouders in het algemeen wat soepeler gaat. Zij zijn daar blij om.
Ook de omgangsregeling loopt thans naar behoren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gaven beiden aan dat in overleg aanpassingen van de reguliere regeling mogelijk zijn en dat de uitvoering op zich geen problemen oplevert. Partijen spreken elkaar kort bij de overdrachtsmomenten en wisselen dan noodzakelijke informatie over de kinderen uit. Bij dringende bijzonderheden is er telefonisch contact tussen de ouders. Voorts zijn partijen samen naar een uitslaggesprek geweest naar aanleiding van een bij [de minderjarige3] verricht onderzoek door [D] vanwege zijn concentratieproblemen. Tot slot zijn partijen in onderling overleg een wijziging van de kinderalimentatie overeengekomen.
4.6
Hoewel nog niet alle met hun relatiebreuk (inmiddels bijna vier jaar geleden) verband houdende kwesties zijn afgewikkeld (de advocaten proberen de boedelverdeling ook nog in onderling overleg op te lossen) en er over en weer logischerwijs nog steeds gevoeligheden liggen en het nodige wantrouwen bestaat, communiceren partijen wat de kinderen betreft onderhand op functioneel en fatsoenlijk niveau. Onder invloed van de tijd zijn zij kennelijk in staat gebleken hun partnerstrijd ondergeschikt te maken aan het belang van de kinderen.
4.7
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, voor zover dat al het geval is geweest zoals de raad op 9 oktober 2014 concludeerde, de kinderen momenteel niet (meer) klem en verloren zitten tussen de ouders. Nu het conflictniveau tussen partijen enigszins is betijd en partijen hebben laten zien dat zij beslissingen van enig belang over kun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, is het hof voorts van oordeel dat, in het geval de vader naast de moeder met het gezag wordt belast, er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen wel of wederom klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof ziet in de uitzonderingssituatie van artikel 1:253c lid 1 onder a BW dan ook geen reden om het gezag over de kinderen alleen bij de moeder te laten.
4.8
Afwijzing van het verzoek van de vader acht het hof ook niet anderszins in het belang van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] noodzakelijk. [de minderjarige2] is net 15 jaar geworden en [de minderjarige3] is 10 jaar. Het gaat goed met hen. Buiten de impact van de situatie tussen de ouders en de invloed die hiervan uitgaat op de kinderen had de raad geen echte zorgen over hun ontwikkeling. [de minderjarige3] heeft met beide ouders een goede en hechte band. Zowel bij de raadsonderzoeker op 21 augustus 2014 als bij de raadsheer-commissaris op 14 december 2015 heeft [de minderjarige2] aangegeven graag meer tijd bij de vader te willen doorbrengen. Ook vindt hij dat de vader en de moeder beiden het gezag over hem mogen hebben. Het hof ziet in de uitzonderingssituatie van artikel 1:253c lid 1 onder b BW dan ook geen reden om het gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alleen bij de moeder te laten, zodat het verzoek van de vader wat hen betreft alsnog zal worden toegewezen.
4.9
Voor [de minderjarige1] ligt dit naar het oordeel van het hof wezenlijk anders. Hoewel het in beginsel ongewenst is om onderscheid te maken in de gezagspositie van verschillende kinderen binnen één gezin, ziet het hof daar in deze specifieke situatie toch aanleiding voor. Zoals [de minderjarige1] in haar gesprek met de raadsheer-commissaris heeft aangegeven zit het feit dat de vader na de relatiebreuk tussen de ouders zijn biologisch vaderschap van haar, haar zus en broertjes in twijfel heeft getrokken en hij daarom begin 2014 een DNA-onderzoek heeft aangevraagd haar nog steeds erg dwars. [de minderjarige1] en de vader hebben daar ongeveer een maand voor de mondelinge behandeling ook een gesprek over gehad. Daarin heeft de vader tegen [de minderjarige1] gezegd dat een en ander echt niet had moeten gebeuren. [de minderjarige1] is thans - naar eigen zeggen - nog aan het zoeken wat zij daar nu mee moet. [de minderjarige1] denkt dat het rustiger is als alleen de moeder het gezag over haar heeft.
4.1
Meer dan haar jongere broertjes heeft [de minderjarige1] naar het oordeel van het hof schade opgelopen doordat de vader zijn twijfels aan de kinderen heeft geuit over zijn biologische vaderschap en hij de rechtbank vervolgens heeft verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten ter vaststelling of uitsluiting daarvan. De impact van zoiets is enorm, aldus de raad ter zitting van het hof. Een dergelijke situatie leidt voor een kind tot verwarring, innerlijke strijd en mogelijk zelfs identiteitsproblemen, aldus nog steeds de raad. Gezien haar leeftijd en ontwikkelingsniveau heeft [de minderjarige1] , evenals haar oudere zus [C] , meer dan [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , naar het oordeel van het hof door toedoen van de vader, gedurende langere tijd forse emotionele onveiligheid gekend. De vader lijkt zich onvoldoende te realiseren wat de invloed van zijn handelwijze op [de minderjarige1] (en [C] , die thans geen contact met de vader meer wenst) is (geweest). Ook in meer algemene zin verloopt de communicatie tussen de vader en de thans 16-jarige [de minderjarige1] stroef. Tijdens het raadsonderzoek heeft [de minderjarige1] aangegeven dat zij zich soms door de vader onder druk gezet voelt. Ter zitting van het hof heeft de vader toegegeven het lastiger te vinden om met [C] en [de minderjarige1] te communiceren dan met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . In dit verband heeft het hof de vader ter zitting voorgehouden dat hij ter zitting van de rechtbank op 23 april 2015 had aangegeven dat het fijn zou zijn als hij tijdens een traject (het hof begrijpt de door hem verzochte forensische mediation) beter zou leren communiceren. Nu de rechtbank niet besloten heeft om partijen te verwijzen naar forensische mediation, was het aan de vader geweest om in het belang van de kinderen via een andere weg aan zijn communicatieve vaardigheden (wellicht met name in relatie tot zijn dochters (en de moeder)) te werken. Dat heeft hij niet gedaan. Ook een eerdere suggestie van de raad aan het adres van de vader om iets aan hulpverlening te zoeken op het gebied van psycho-educatie rondom (echt)scheiding en de gevolgen voor kinderen heeft hij niet opgepakt.
4.11
Alles overziend acht het hof het in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] dat de vader die haar nog maar relatief kort geleden aan zoveel emotionele onveiligheid heeft blootgesteld en ook thans nog moeite heeft om met haar op gepaste wijze te communiceren, voor de resterende - verhoudingsgewijs beperkte - periode tot aan haar volwassenheid, mede zeggenschap krijgt in voor haar belangrijke beslissingen, zoals bijvoorbeeld medische aangelegenheden of hulpverlening. Het hof ziet in de uitzonderingssituatie van artikel 1:253c lid 1 onder b BW dan ook reden om het gezag over [de minderjarige1] alleen bij de moeder te laten, zodat het verzoek van de vader wat haar betreft zal worden afgewezen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof te beslissen als volgt.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 mei 2015, voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem (mede) met het gezag over de minderjarigen [de minderjarige2] , geboren [in] 2001, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2005, te belasten is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de vader (mede) met het gezag over de minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voornoemd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 mei 2015, voor zover het verzoek van de vader om hem (mede) met het gezag over de minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 1999, te belasten is afgewezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.B. de Groot en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.