ECLI:NL:GHARL:2016:3495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
13/00818 t/m 13/00823
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden belastingplichtige en verwerping van nalatenschap door erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende belastingaanslagen opgelegd aan erflaatster [X] [Z] voor de jaren 2001 tot en met 2005. Tijdens de procedure in hoger beroep is erflaatster overleden, waarna haar erfgenamen, de kinderen [H], [I] en [J], hebben aangegeven de procedure niet voort te willen zetten. De rechtbank Gelderland had eerder de belastingaanslagen en vergrijpboeten gehandhaafd, maar deze waren door de rechtbank verminderd. Na het overlijden van erflaatster heeft de inspecteur van de Belastingdienst de vergrijpboeten ambtshalve verminderd tot nihil. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen belanghebbenden zijn die de procedure willen voortzetten, aangezien alle erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen. Hierdoor is het Hof tot de conclusie gekomen dat het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen, en heeft het de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de gevolgen van het overlijden van een belastingplichtige voor de voortzetting van een hoger beroep en de rol van erfgenamen in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00818 t/m 13/00823
uitspraakdatum:
26 april 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
(wijlen) [X]te
[Z](hierna: erflaatster),
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 4 juni 2013, nummers AWB 08/3436 t/m 08/3438, 10/2467, 10/2469 en 12/3378, in het geding tussen erflaatster en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan erflaatster zijn over de jaren 2001 tot en met 2005 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij zijn haar vergrijpboeten en een verzuimboete opgelegd en is haar heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is ten aanzien van erflaatster een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vastgesteld.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de belastingaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Erflaatster is tegen die uitspraken in beroep gekomen. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen ongegrond verklaard, behoudens de beroepen inzake de vergrijpboeten. De vergrijpboeten zijn door de Rechtbank verminderd.
1.4.
Erflaatster heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
1.5.
Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Aldaar zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van erflaatster alsmede mr. [B] , [C] en mr. [D] namens de Inspecteur. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan partijen verzonden.
1.7.
Het Hof heeft het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend.
1.8.
Op 11 september 2015 is erflaatster overleden. In verband hiermee heeft de Inspecteur de onderhavige vergrijpboeten en de verzuimboete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.9
Het tweede onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 19 april 2016 te Arnhem. Namens erflaatster is niemand verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord: mr. [E] , mr. [F] en [C] .
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Erflaatster is [in] 2015 overleden. Zij was, tot zijn overlijden op 19 december 2004, gehuwd met [G] .
2.2.
Uit het huwelijk tussen erflaatster en [G] zijn drie kinderen geboren, te weten de heer [H] , mevrouw [I] en mevrouw [J] .
2.3.
Bij testament van 8 februari 2012 heeft erflaatster haar dochter [J] en haar zoon [H] benoemd tot enige erfgenamen van haar nalatenschap. Erflaatster heeft in dat testament haar dochter [I] uitgesloten als erfgenaam van haar nalatenschap.
2.4.
Bij een op 24 september 2015 in het boedelregister van de rechtbank Midden-Nederland ingeschreven ‘akte nalatenschap’ heeft de zoon [H] de nalatenschap van erflaatster verworpen. Zijn (voormalige) gemachtigde mr. [A] heeft het Hof desgevraagd bericht dat [H] geen belanghebbende is in de onderhavige procedure in hoger beroep.
2.5.
Bij onderhandse verklaring van 16 december 2015 heeft dochter [J] de nalatenschap van erflaatster eveneens verworpen. Zij heeft het Hof desgevraagd bericht geen belanghebbende in de onderhavige procedure te zijn.
2.6.
Dochter [I] heeft het Hof desgevraagd, bij monde van haar gemachtigde mr. [K] , medegedeeld geen belanghebbende in de onderhavige procedure te zijn.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Erflaatster, de indiener van de hoger beroepen, is tijdens de procedures in hoger beroep overleden. Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij voortzetting van het geding in hoger beroep.
3.2.
De drie kinderen van erflaatster hebben het Hof desgevraagd bericht dat zij de onderhavige procedures in hoger beroep niet willen voortzetten. Gelet hierop, en daargelaten het antwoord op de vraag wat de civielrechtelijke positie van de kinderen met betrekking tot de nalatenschap van de overledene is, dient te worden geconcludeerd dat zij geen belanghebbenden zijn in deze procedures in hoger beroep.
3.3.
Niet aannemelijk is dat er onbekende belanghebbenden zijn die de onderhavige procedures in hoger beroep zouden willen voortzetten. Deswege heeft het Hof ervan afgezien om op de voet van artikel 8:26, tweede lid, Awb in de Staatscourant of in een ander medium te doen aankondigen dat de onderhavige zaken bij het Hof aanhangig zijn.
3.4.
Gelet op het hiervóór overwogene, moet worden geconcludeerd dat het processuele belang aan de beoordeling van de onderhavige hoger beroepen is komen te ontvallen, zodat de ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

Het Hof verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en
mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.
De griffier De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 april 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.