In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende belastingaanslagen opgelegd aan erflaatster [X] [Z] voor de jaren 2001 tot en met 2005. Tijdens de procedure in hoger beroep is erflaatster overleden, waarna haar erfgenamen, de kinderen [H], [I] en [J], hebben aangegeven de procedure niet voort te willen zetten. De rechtbank Gelderland had eerder de belastingaanslagen en vergrijpboeten gehandhaafd, maar deze waren door de rechtbank verminderd. Na het overlijden van erflaatster heeft de inspecteur van de Belastingdienst de vergrijpboeten ambtshalve verminderd tot nihil. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen belanghebbenden zijn die de procedure willen voortzetten, aangezien alle erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen. Hierdoor is het Hof tot de conclusie gekomen dat het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen, en heeft het de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de gevolgen van het overlijden van een belastingplichtige voor de voortzetting van een hoger beroep en de rol van erfgenamen in dergelijke procedures.