ECLI:NL:GHARL:2016:348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.174.089/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2015, waarin de alimentatieverplichtingen van de man op nihil waren gesteld. De man ontving sinds juni 2013 een uitkering krachtens de Participatiewet en had een minimum draagkracht van € 25,- per kind per maand. Het hof oordeelde dat de man, ondanks zijn financiële situatie, een bijdrage moest leveren aan de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man geen achterstallige betalingen hoefde te voldoen, wat het hof bevestigde. De beslissing van het hof was dat de man met ingang van 7 november 2014 een bijdrage van € 25,- per kind per maand moest betalen, en dat de eerdere beschikking van de rechtbank op dit punt werd vernietigd. De zaak benadrukt de afweging tussen de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige en de belangen van de alimentatiegerechtigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.089/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/138034 / FA RK 14-1779)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Atema, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[de man],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.H. Dijkstra, kantoorhoudende te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 april 2015, hersteld bij beschikking van 26 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 juli 2015;
- het journaalbericht van mr. Atema van 27 augustus 2015 met bijlagen;
- het verweerschrift;
- het journaalbericht van mr. Atema van 2 november 2015 met bijlagen.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 1998 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) heeft bij brief van 13 augustus 2015 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 november 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2003 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 12 april 2006 heeft de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 augustus 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , voormeld;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2001 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
Sinds het uiteengaan van partijen hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 12 april 2006 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 250,- per kind per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van € 250,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen. De man heeft in deze procedure geen verweer gevoerd.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 november 2014, heeft de man verzocht te bepalen dat de beschikking van 12 april 2006 met ingang van 1 januari 2009 dient te worden gewijzigd en dat de man met ingang van 1 januari 2009 niet langer gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van - zo begrijpt het hof - de minderjarigen te voldoen alsmede in het levensonderhoud van de vrouw behoudens hetgeen reeds feitelijk is voldaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking de beschikking van 12 april 2006 gewijzigd en heeft zowel de door de man te betalen bijdrage aan kinderalimentatie als de bijdrage aan partneralimentatie met ingang van 7 november 2014 op nihil gesteld. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man niet gehouden is de achterstallige betalingen in de kinder- en partneralimentatie tot 7 november 2014 alsnog te voldoen.
4.2
De vrouw is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 april 2015. De grieven zien in essentie op de draagkracht van de man, zowel met betrekking tot de kinder- als de partneralimentatie, en op de beslissing aangaande de achterstallige betalingen. De vrouw heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de man alsnog af te wijzen.
4.3
De man heeft in zijn verweerschrift het hof verzocht het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1
In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat een eventuele wijziging van zowel de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient in te gaan met ingang van de datum waarop het inleidend verzoek van de man ter griffie van de rechtbank is ingediend, te weten 7 november 2014. Het hof zal derhalve - evenals de rechtbank - uitgaan van deze ingangsdatum.
Draagkracht man
5.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken - en dit is door de vrouw niet betwist - dat de man sinds juni 2013 een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt (tot 1 januari 2015 genaamd: Wet werk en bijstand). Gelet hierop is het hof met de rechtbank van oordeel dat de man op grond van de draagkrachttabel, uitgaande van een netto inkomen van minder dan € 1.250,- een minimum draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand met een maximum van in totaal € 50,- per maand. Het hof acht, anders dan de rechtbank, het feit dat de vrouw ook een participatiewetuitkering ontvangt en daarom een bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen wellicht tot gevolg zal hebben dat gemeenschapsgeld tussen beide partijen wordt verschoven, geen reden om de door de man te betalen kinderbijdrage op nihil te stellen.
5.3
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet het inkomen van de man maatgevend behoort te zijn, maar zijn verdiencapaciteit. Het hof is, anders dan de vrouw, van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij sinds 2010 niet in staat is geweest meer inkomen te genereren dan zijn feitelijke inkomsten. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Uit de door de man overgelegde brief van de gemeente Leeuwarden van 30 september 2010 blijkt dat de gemeente de bijstand die aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen werd verstrekt, voor de periode vanaf oktober 2009 niet heeft verhaald op de man. De bijstandsuitkering van de vrouw is in april 2011 beëindigd, omdat - zo heeft de vrouw ter zitting verklaard - de vrouw toen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar had. De gemeente heeft derhalve getoetst of de bijstand op de man verhaald kon worden en heeft vervolgens geconcludeerd dat de man in de periode vanaf oktober 2009 (tot in elk geval de beëindigingsdatum van 18 april 2011) geen draagkracht had om een bijdrage te voldoen.
5.5
Naar het oordeel van het hof is voorts uit de overgelegde financiële gegevens van de man voldoende gebleken dat het inkomen van de man vervolgens vanaf 2012 dusdanig laag was, dat hij niet meer in staat was de kinder- en partneralimentatie te betalen. Uit een overzicht van het LBIO van 27 januari 2015 blijkt dat de man in de periode van oktober 2011 tot februari 2015 een achterstand in de kinder- en partneralimentatie heeft laten ontstaan van in totaal € 48.176,61. Daarnaast heeft de man naar eigen zeggen nog andere schulden voor een bedrag van in totaal circa € 152.000,-, omdat het LBIO beslag had laten leggen op een deel van zijn inkomen. De man heeft in hoger beroep toegelicht en met nadere stukken onderbouwd op welke wijze deze achterstand is ontstaan. De man is in september 2009 ontslagen en heeft in januari/februari 2010 een auto-ongeluk gehad als gevolg waarvan hij in de Ziektewet terecht is gekomen. De man zou in maart/april 2010 beginnen met een nieuwe baan, maar dit is niet doorgegaan omdat de man nog kampte met de gevolgen van het ongeluk. In hoger beroep heeft de man genoegzaam onderbouwd dat de man nog altijd onder behandeling staat voor de door het ongeluk ontstane klachten. De man heeft in 2011 een letselschade-uitkering van € 10.000,- ontvangen. Ter zitting heeft de man verklaard - en dit is niet door de vrouw betwist - dat hij met dit bedrag schulden heeft afgelost, waaronder een ontstane huurachterstand en schulden in de kosten voor gas, water en elektriciteit, en dat hij geen achterstand had in de betalingen van de kinder- en partneralimentatie op het moment dat hij deze uitkering ontving.
In 2011 heeft de man deels een ziektewetuitkering en deels een werkloosheidswetuitkering ontvangen. In 2012 heeft de man ook een werkloosheidswetuitkering ontvangen. Door de ontstane problemen is de man steeds verder in verval geraakt, waardoor hij in 2013 uiteindelijk enige tijd dakloos is geweest. Uit de brief van 2 februari 2015 van [C] aan mr. Dijkstra blijkt dat de man in april 2013 [C] hulp heeft gevraagd om zijn problemen op te lossen. [C] ondersteunt de man thans op financieel, leef- en maatschappelijk gebied. De man zit in financieel beheer bij [C] en krijgt hulp bij het op de rit krijgen van zijn financiën en bij het oplossen van de ontstane financiële achterstanden. De man ontvangt thans, zoals hiervoor reeds vermeld, nog altijd een participatiewetuitkering.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de afgelopen jaren niet van de man kon worden gevergd dat hij meer inkomsten genereerde dan hij feitelijk heeft gedaan en dat, naast een draagkracht van € 25,- per kind per maand, derhalve op grond van zijn feitelijk inkomen geen draagkracht meer resteert voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
5.7
Voor zover de vrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de draagkracht van de man is verminderd, volgt het hof de vrouw daarin, gelet op al het hiervoor overwogene, niet.
5.8
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid niet van de man kan worden gevergd dat hij de achterstand in de betalingen van de kinder- en partneralimentatie, die is ontstaan in de periode tot 7 november 2014, alsnog voldoet. Het hof neemt daarvoor de in r.o. 5.5 geschetste (financiële) situatie van de man van de afgelopen jaren in het bijzonder in aanmerking. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht bepaald dat de man niet gehouden is de achterstallige betalingen tot 7 november 2014 alsnog te voldoen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 april 2015 (hersteld bij beschikking van 26 augustus 2015) voor wat betreft de beslissing over de bijdragen in de kosten van verzorging van de kinderen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 12 april 2006 in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 1998, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2001, met ingang van 7 november 2014 op € 25,- per kind per maand wordt gesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.