ECLI:NL:GHARL:2016:3474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
21-000748-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1985 en thans verblijvende in detentie, was eerder veroordeeld voor doodslag op zijn levensgezel. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafmaat, en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, in plaats van de eerder opgelegde acht jaar. Daarnaast werd terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het risico op recidive. Het hof oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet strafbaar. De zaak werd behandeld na onderzoek op de terechtzittingen van 15 juni 2015 en 14 april 2016, waarbij deskundigen de psychische toestand van de verdachte evalueerden. De verdachte had een geschiedenis van middelenmisbruik en vertoonde een onrijpe persoonlijkheid, wat bijdroeg aan zijn gewelddadige gedrag. Het hof concludeerde dat de veiligheid van anderen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege vereiste. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de verdachte en de samenleving, met de nadruk op de noodzaak van klinische behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000748-15
Uitspraak d.d.: 28 april 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
28 januari 2015 met parketnummer 08-710017-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 juni 2015 en 14 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde; omvang van het hoger beroep
Namens verdachte is blijkens de “Akte aanwenden rechtsmiddel” onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij appelschriftuur heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat verdachte van mening is dat hij ten onrechte voor feit 1A is veroordeeld. De omvang van het beroep is echter niet beperkt in de appelakte. Dit betekent dat alle beslissingen van de rechtbank in beginsel in hoger beroep aan de orde zijn.
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen de gegeven vrijspraken staan niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Verzoek raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de zaak aan te houden, ten behoeve van een tweede contra-expertise door een patholoog, nu beide tot op heden ingeschakelde pathologen niet kunnen komen tot een duidelijke conclusie omtrent de doodsoorzaak, wenst de verdediging nieuw onderzoek door een nieuwe patholoog. Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek onvoldoende onderbouwing biedt voor de noodzaak tot het verrichten van de gevraagde tweede contra-expertise. Het hof wijst derhalve het verzoek van de raadsman af.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter voor het overige op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep – met aanvulling van de gronden zoals hierna te melden – te worden bevestigd, behalve wat betreft de strafbaarheid van verdachte en de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Aanvulling

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer – kort en zakelijk weergegeven – opgemerkt dat er tussen verdachte en het slachtoffer sprake is geweest van geweld over en weer. Uit het dossier blijkt dat ook verdachte verwondingen heeft opgelopen. Er is geen sprake van eenzijdig uitoefenen van geweld door verdachte. Het hof gaat aan deze opmerking van de raadsman voorbij, nu de raadsman aan het door hem gestelde geen juridische consequenties heeft verbonden.

De strafbaarheid van verdachte

Op 15 juni 2015 is onderhavige zaak aangehouden ten behoeve van een nieuwe rapportage door een psycholoog en psychiater. Verdachte was van 13 oktober 2015 tot 25 november 2015 opgenomen in het Pieter Baan Centrum en is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit onder meer [naam] , psychiater en [naam] , GZ-psycholoog. Vervolgens is een Pro Justitia rapport uitgebracht op 30 december 2015 en zijn beide deskundigen ter terechtzitting van 14 april 2016 gehoord. Uit het rapport en hetgeen ter terechtzitting is besproken komt onder meer het volgende naar voren.
Verdachte lijkt in zijn jeugd op zowel pedagogisch als affectief vlak aanzienlijk tekort te zijn gekomen, waardoor er onder meer sprake is van een hechtenisproblematiek. Zijn vader is agressief naar moeder en de kinderen en moeder is nauwelijks voor de kinderen beschikbaar wegens chronisch psychiatrische problematiek. Na zijn twaalfde begint verdachte al snel dagelijks cannabis te gebruiken. Zijn gehele ontwikkeling staat sindsdien in het teken van oplopend en uiteindelijk excessief alcohol-, soft- en harddrugsgebruik. De persoonlijkheid van verdachte lijkt zich te hebben gevormd op basis van een verstoorde hechting en mogelijk transgenerationele vermijdende en ontwijkende dynamiek. Hij heeft weinig zicht op zijn emotionele binnenwereld, onderliggende frustraties of kwetsbaarheden, toont zich overmoedig optimistisch ten aanzien van zijn problematiek en is hierin bagatelliserend en externaliserend. De persoonlijkheid is onrijp en wordt gekenmerkt door een ontwijkende afweer, verhoogde prikkelbehoefte en gerichtheid op primaire behoeftebevrediging met een geringe impulscontrole. Classificerend kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende en borderline trekken. Daarnaast kan worden vastgesteld dat er sprake is van afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, alcohol en cannabis), gedwongen in remissie. Bovengenoemde stoornissen waren allen aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, waarbij wordt aangetekend dat verdachte op dat moment door toedoen van deze pathologie fors onder invloed was van cocaïne, alcohol en cannabis.
De deskundigen spreken van een sociaal-emotioneel onrijpe man met een laag intelligente ontwikkeling en met een vermijdende coping die zich nauwelijks bewust is van zijn interne belevingswereld. Zijn vermijdende coping in combinatie met het langdurige middelengebruik leiden in zijn persoonlijkheidsontwikkeling tot een onrijpe en weinig gedifferentieerde gewetensfunctie en een verminderd empathisch vermogen. Door zijn vermijdende coping, voortdurende prikkelbehoefte en afhankelijkheid van genoemde middelen lukt het verdachte niet om de vicieuze cirkel van excessief middelengebruik en dientengevolge fysiek escalerende conflicten te doorbreken en ook beschikt verdachte nauwelijks over gedragsalternatieven. Beide deskundigen adviseren om verdachte ten aanzien van het onder 1 en 5 tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof concludeert op basis van het rapport van het PBC dat de persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende en borderline trekken bij verdachte maakt dat zijn mogelijkheden om middelengebruik en fysiek escalerende conflicten te doorbreken of te voorkomen sterk verminderd zijn. Het hof acht verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten dan ook sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel heeft verdachte ten aanzien van het onder 1A, 4 en 5 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft verzocht verdachte, rekening houdend met de conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid en de wenselijkheid dat sneller een begin wordt gemaakt met de noodzakelijke behandeling, ten aanzien van het onder 1A, 4 en 5 subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij de strafoplegging en de keuze voor een vrijheidsbenemende straf heeft het hof het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft opzettelijk door het gebruik van excessief geweld en onder invloed van alcohol en drugs een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] , de levensgezel van verdachte. Het doden van een andere persoon is de meest ernstige, onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Verdachte heeft [slachtoffer] dat recht en daarmee haar meest wezenlijke bezit ontnomen. Met zijn handelen heeft verdachte bovendien onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals ook door de moeder, de broer en de stiefvader van [slachtoffer] in de door hen opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen is verwoord. Een dergelijk feit heeft niet alleen grote gevolgen voor de nabestaanden, maar schokt ook de rechtsorde of versterkt de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
Een maand voor de dood van [slachtoffer] heeft verdachte haar, eveneens onder invloed van alcohol en drugs, mishandeld door heftig geweld op haar toe te passen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van cocaïne aan [slachtoffer] . Het hof weegt ook deze feiten mee bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte, weliswaar langere tijd geleden, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en overtreding van de Opiumwet.
Gelet op de ernst van met name het onder 1A bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van het hof enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
Het hof heeft voorts met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op het Pro Justitia rapport genoemd onder “Strafbaarheid van verdachte”. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en hij voor de tenlastegelegde feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid te achten is. Het is inherent aan de vermijdende persoonlijkheidsproblematiek van verdachte dat hij niet tot gezondere oplossingen komt, maar negatieve gevoelens verdooft door alcohol en drugs. Inadequate coping strategieën, een verhoogde prikkelbehoefte en een gebrek aan introspectief vermogen blijven onverminderd aanwezig. Het inzicht in de oorzaak van zijn verslavingsproblematiek is nihil. Verdachte heeft onvoldoende zicht op zijn kwetsbaarheden, hij overschat zichzelf en lijkt de invloed van externe omstandigheden (detentie) op zijn abstinentie te onderschatten. De valkuil om wederom in een relatie met borderline dynamiek terecht te komen is bovendien groot. Het risico op recidive in middelengebruik en daarmee op agressieve escalaties onder invloed van middelen is om bovengenoemde redenen dan ook aanzienlijk verhoogd.
De deskundigen rapporteren verder dat het van belang is dat verdachte meer zicht krijgt op zijn gevoelens en dat hij een betere coping ontwikkelt. Het introspectieve vermogen dient te worden vergroot en verdachte moet leren mentaliseren, denken/reflecteren over eigen en andermans denken, gevoelens en gedrag. De intellectuele mogelijkheden hiertoe zijn in voldoende mate aanwezig. De kans dat op vrijwillige basis kan worden behandeld is minimaal, met name wegens het ontbreken van probleeminzicht. Daarbij maakt dat een vermijdende copingstrategie, waarbij bij verdachte sprake is, de kans op afbreuk bij een vrijwillige behandeling erg groot is. Er is sprake van complexe en hardnekkige problematiek, die de mogelijkheden van ambulante behandeling te boven gaat, dus wordt geadviseerd te starten met een klinische behandeling. Bij een ambulante behandeling, onder de omstandigheden van deze complexe stoornissen, is onzeker of verdachte voldoende geconfronteerd zal gaan worden en of het kader van deze behandeling doortastend genoeg is. De behandeling zal naar verwachting geruime tijd in beslag nemen. Er dient sprake te zijn van een (psycho)therapeutisch klimaat met een hoog beveiligingsniveau. Het is onbekend hoe verdachte zal reageren als hij gedwongen geconfronteerd wordt met minder aangename kanten van zichzelf zonder in oude vluchtpatronen te kunnen vervallen. Het is van belang dat verdachte abstinent blijft van drugs om de kans op een succesvolle behandeling van de persoonlijkheid te vergroten. Op grond van bovenstaande overwegingen wordt de noodzakelijke klinische behandeling door de deskundigen niet haalbaar geacht in een voorwaardelijk kader. Daarom adviseren de deskundigen aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof is van oordeel dat een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat daarvoor een voorwaardelijk kader niet toereikend is.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Verpleging van overheidswege is aangewezen. Naar het oordeel van het hof is de TBS met voorwaarden geen reële mogelijkheid gelet op de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De complexheid en hardnekkigheid van het ziektebeeld maken dat het hof van oordeel is dat het realiseren van de noodzakelijke langdurige klinische behandeling in het kader van TBS met voorwaarden niet haalbaar is. Het hof ziet de TBS-maatregel met dwangverpleging als enige mogelijkheid om het recidiverisico in voldoende mate te verminderen. Daarbij benadrukken de deskundigen ter terechtzitting dat het vanuit gedragskundig perspectief van groot belang is om zo spoedig mogelijk te starten met de dwangverpleging. Uitstel van behandeling bij een dermate complexe en hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek als die van verdachte maakt de kans op succes kleiner.
Gelet op de eerder genoemde rapportage zal het hof terzake van het bewezenverklaarde,
zijnde misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, aan verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met bevel tot verpleging van overheidswege. Aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 37a, eerste lid, en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, aangezien de veiligheid van anderen zowel het opleggen van de maatregel als de verpleging eist. De bewezenverklaarde doodslag is een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor de duur van de maatregel daarmee onbepaald is.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht jaren voor een doodslag als waarvan hier sprake is gerechtvaardigd, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de sterk verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid en de omstandigheid dat aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, hetgeen naar verwachting van de deskundigen ook een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt, en de deskundigen uitdrukkelijk geadviseerd hebben om zo snel mogelijk te starten met de noodzakelijke behandeling, zal het hof daarmee in matigende zin rekening houden bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof zal de door rechtbank opgelegde – maar ook de door de advocaat-generaal al naar beneden bijgestelde geadviseerde – gevangenisstraf verminderen teneinde door een eerdere start de kans op een succesvolle behandeling te vergroten en daarmee het recidiverisico te verminderen.
Concluderend is het hof van oordeel dat, met name gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is. Daarnaast acht het hof sprake van een dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 37a, 37b, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde.
Wijst af het verzoek tot het verrichten van een contra-expertise door een patholoog.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte, de opgelegde gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. F.A.M. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 28 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 april 2016.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.H.J.M. Damen, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.