ECLI:NL:GHARL:2016:346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.166.186/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en partneralimentatie met niet-ontvankelijkheid als gevolg van verstrijken inschrijvingstermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 26 augustus 2014 een bedrag van € 1.015,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als uitkering tot haar levensonderhoud. De man heeft op 11 maart 2015 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw heeft dit verzoek bestreden in een verweerschrift dat op 13 mei 2015 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2015 is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2014 waarschijnlijk nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit bleek later ook het geval te zijn, waardoor de beschikking haar kracht heeft verloren op grond van artikel 1.163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor hebben partijen geen belang meer bij de nevenverzoeken die aan de echtscheiding zijn gekoppeld, zoals de verdeling van de huwelijkse gemeenschap en de partneralimentatie. Het hof heeft de man derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.186/01 & -187/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/150599/ FA RK 14-2345)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Bentum, kantoorhoudend te Veendam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. van Bommel, kantoorhoudend te Appingedam.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man met ingang van 26 augustus 2014 een bedrag van € 1.015,- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen als uitkering tot haar levensonderhoud en is voorts de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld conform hetgeen vermeld staat onder punten 7 tot en met 16 van het aan die beschikking gehechte verzoekschrift. Een en ander met beslissing omtrent proceskosten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 maart 2015, heeft de man het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te beslissen zoals in het petitum van het beroepschrift wordt vermeld.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 mei 2015, heeft de vrouw het verzoek van de man in hoger beroep bestreden.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de journaalberichten met bijlagen van mr. Van Bommel van 29 september 2015 en 30 september 2015.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 15 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1986 in de gemeente [B] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren. De man heeft een jongmeerderjarige dochter.
3.3
De vrouw heeft op 26 augustus 2014 een echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland.
3.4
De man heeft geen verweer gevoerd.
3.5
In de bestreden beschikking is beslist als hiervoor weergegeven onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
3.6
Het hoger beroep van de man is niet gericht tegen de echtscheiding zelf.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het geschil betreft de hoogte van de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie en de verdeling van de huwelijkse gemeenschap.
4.2
Ter zitting van het hof is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2014 waarschijnlijk nog niet was ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op dat moment, 15 oktober 2015.
4.3
Uit de informatie van partijen die nadien, op verzoek van het hof, van partijen is ontvangen is gebleken dat de inschrijving van de bestreden beschikking, zoals reeds werd vermoed, niet tijdig heeft plaatsgevonden en dat mitsdien op grond van artikel 1.163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, deze beschikking haar kracht heeft verloren.
4.4
Gelet op het voorgaande hebben partijen geen belang meer bij de aan de echtscheiding gekoppelde en hier in geschil zijnde nevenverzoeken betreffende de verdeling en de partneralimentatie. De man zal derhalve in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.