Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 120,- opgelegd ter zake van “stilstaan op een kruispunt” (feitcode R396a), welke gedraging zou zijn verricht op 25 oktober 2012 om 11.09 uur op de Komeetstraat te [plaats 2] met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat deze gedraging niet is verricht. Van
stilstaanwas geen sprake, het voertuig van de betrokkene stond
geparkeerdvoor de woning van de betrokkene. Als de betrokkene al een verwijt kan worden gemaakt, dan is dat het parkeren bij een kruispunt op een afstand van minder dan 5 meter daarvan (feitcode R397a), voor welke gedraging een minder hoge sanctie wordt opgelegd.
Daarnaast heeft de gemachtigde aangevoerd dat er geen sprake was van een kruispunt. Het betreft een T-splitsing van ongelijkwaardige wegen. De inrit [kenteken] de Polluxstraat betreft een (verhoogd) trottoir waar overheen kan worden gereden. In verband met de aanwezigheid van dat trottoir kan geen sprake zijn van een kruispunt, volgens de gemachtigde.
Verder heeft de gemachtigde aangevoerd dat de betrokkene al 17 jaar op deze wijze parkeert. Zijn buren parkeren ook op die locatie. De betrokkene is 70 jaar en moeilijk ter been, zodat het voor hem ondoenlijk is zijn voertuig verder weg te parkeren. De betrokkene was zich van geen kwaad bewust, temeer nu nergens uit blijkt dat aldaar niet geparkeerd mag worden. Bovendien heeft hij geen hinder of gevaar veroorzaakt.
Ten slotte heeft de gemachtigde nog geklaagd over de motivering van de beslissing van de officier van justitie, nu daaruit niet blijkt waarom de in administratief aangedragen gronden geen doel hebben getroffen.
3. De onder 1. genoemde gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 23, eerste lid en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt dat de bestuurder zijn voertuig niet mag laten stilstaan op een kruispunt of een overweg.
4. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder t, van het RVV 1990 moet onder kruispunt worden verstaan: een kruising of splitsing van wegen.
5. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. De ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, houdt zakelijk weergegeven in dat hij heeft geconstateerd dat op voormelde tijd en plaats het bepaalde in artikel 23 van het RVV 1990 is geschonden met het voertuig met bovenvermeld kenteken.
7. Daarnaast bevindt zich het schrijven van de verbalisant van 9 januari 2014 in het dossier, waarin deze als volgt verklaard, voor zover van belang:
“Op 25 oktober 2012, omstreeks 11.09 uur, zag ik (…) dat een voertuig, merk AIXAM, voorzien van kenteken [kenteken] , stond geparkeerd op een voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Komeetstraat (…) te [plaats 2] .
Ik zag toen dat daar een voertuig op de kruising van de Komeetstraat met de Polluxstraat geparkeerd stond (zie bijgevoegde foto). (…) De rijbaan ter plaatse was smaller dan 7 meter, namelijk 5 meter. Doordat het voertuig op het kruisingsvlak stond, werd de doorgang voor de vuilnisophaaldienstvrachtauto erg beperkt en het woonerf op de Polluxstraat moeilijk bereikbaar. Door verbalisant zijn er gedurende vijf minuten geen activiteiten rondom het voertuig waargenomen. Het voertuig stond ter plaatse, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Betrokkene is bekeurd ter zake het stil laten staan van zijn voertuig op een kruising, dit omdat het voertuig op de kruising vlak waar een verbod tot stil staan van kracht is (R396a) geparkeerd stond.”
8. De verbalisant heeft een foto bij zijn schrijven van 9 januari 2014 gevoegd. Daarop is te zien dat het betreffende voertuig op een T-splitsing staat, die bestaat uit een doorgaande weg en een weg die daarop uitloopt. Naar het hof begrijpt is de doorgaande weg de Komeetstraat en de weg die daarop uitloopt de Polluxstraat. Langs de Polluxstraat staat een bord G6 uit de bijlage bij het RVV 1990 (einde erf). De in-/uitrit van de Polluxstraat is afwijkend bestraat: stoeptegels in plaats van klinkers. Het voertuig van de betrokkene staat op de Komeetstraat, zodanig dat bestuurders die via de Polluxstraat het erf verlaten en de Komeetstraat inrijden, recht op dat voertuig afrijden.
9. De gemachtigde van de betrokkene heeft tegenover deze verklaring van de verbalisant gesteld, dat van een kruispunt geen sprake is. Die stelling valt niet te begrijpen; op grond van de door de verbalisant overgelegde foto staat vast dat het voertuig van de betrokkene op de T-splitsing van de Polluxstraat en de Komeetstraat stond. De enkele omstandigheid dat de uitrit van de Polluxstraat afwijkend bestraat en mogelijk verhoogd is, maakt dat nog niet anders. De stelling van de gemachtigde, dat deze uitrit tot het trottoir gerekend moet worden, is bovendien onjuist. Het hof wijst de gemachtigde op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder ad, van het RVV 1990: de uitrit maakt deel uit van de rijbaan, aangezien het voor rijdende voertuigen bestemd is.
10. Verder heeft de gemachtigde aangevoerd dat geen sprake was van 'stilstaan', maar van 'parkeren', zodat onderhavige gedraging niet is verricht. Ook die stelling valt niet te begrijpen. Onder parkeren moet immers worden verstaan (artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990):
het laten stilstaanvan een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Een geparkeerd voertuig is derhalve altijd een
stilstaandvoertuig, terwijl niet elk stilstaand voertuig een geparkeerd voertuig hoeft te zijn. In dit geval is slechts van belang of het voertuig van de betrokkene stilstond. Dat staat vast. Voor de beantwoording van de vraag of de onder 1. genoemde gedraging is verricht, is niet relevant of er daarnaast ook sprake was van parkeren in de zin van het RVV 1990.
11. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding tot twijfel aan de vaststelling van de verbalisant, dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot twijfel aan die vaststelling. Vaststaat derhalve dat de gedraging is verricht.
12. Er is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven de sanctie achterwege te laten of te matigen. De omstandigheid dat de betrokkene (kennelijk) vaker zijn voertuig op deze locatie stil heeft laten staan en zich niet bewust was van het verboden karakter van die gedraging, geeft daar geen aanleiding toe, evenmin als de omstandigheid dat er geen gevaar of hinder zou zijn veroorzaakt - wat daar verder overigens ook van zij. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van opzet of gevaarzetting.
13. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat terecht de onder 1. genoemde sanctie is opgelegd aan de betrokkene.
14. Anders dan de gemachtigde heeft betoogd, is het hof niet gebleken van een schending van het motiveringsbeginsel door de officier van justitie. Als grond voor het administratief beroep heeft de gemachtigde de onder 2. weergegeven argumenten aangevoerd. De officier van justitie heeft het administratief beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de aangevoerde argumenten de officier van justitie onvoldoende aanleiding geven om de beschikking te vernietigen of het sanctiebedrag te verlagen, waarbij hij een afweging heeft gemaakt tussen de door de gemachtigde genoemde argumenten en de constatering van de verbalisant. Hoewel aan de gemachtigde kan worden toegegeven dat deze motivering summier is, blijkt uit deze motivering voldoende dat de door de gemachtigde aangedragen gronden voor het administratief beroep in de beslissing is betrokken - het tegendeel kan uit deze motivering niet worden afgeleid -, maar dat de officier van justitie hierin geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de vaststelling van de verbalisant dat de gedraging is verricht.
15. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
16. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.