ECLI:NL:GHARL:2016:3430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
21-007800-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van een valse sleutel met betrekking tot pensioenuitkeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal door middel van een valse sleutel, waarbij hij gedurende een lange periode geld heeft onttrokken van de bankrekening van de heer [benadeelde]. De verdachte had toegang tot deze rekening door middel van een bankpas, die hij zonder toestemming van de rekeninghouder gebruikte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte structureel geld heeft opgenomen van de rekening van [benadeelde], die recht had op pensioenuitkeringen. De verdachte heeft erkend dat hij dit geld zonder toestemming heeft opgenomen, maar stelde dat hij dacht dat hij gemachtigd was om dit te doen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk frauduleus heeft gehandeld en dat hij de diefstal heeft gepleegd door middel van een valse sleutel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 178.800,88, dat de verdachte moet betalen aan de erven van [benadeelde].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007800-13
Uitspraak d.d.: 30 maart 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2013 met parketnummer 05-900849-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1943] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W. van de Velde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere kwalificatie en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van oktober 1990 tot en met 5 september 2007 te [plaats] , althans elders in Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag (tot een totaal van ongeveer 369.685,34 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als door die [benadeelde] tot diens betaalrekening ( [rekeningnummer] ) bij de [bank] [plaats] gemachtigde persoon, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van oktober 1990 tot en met 5 september 2007 te [plaats] , althans elders in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat (van de [bank] ) heeft weggenomen een geldbedrag (tot een totaal van ongeveer 369.685,34 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens) een bankpasje ten name van [benadeelde] , in elk geval enig bankpasje, in te voeren in die geldautomaat, vervolgens de bij dat bankpasje en/of bankrekening van die [benadeelde] behorende pincode in te toetsen in die geldautomaat en vervolgens het gewenste bedrag te kiezen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De tenlastegelegde periode vangt aan in oktober 1990 en eindigt in september 2007. Nu de tenlastegelegde feiten (verduistering c.q. diefstal) allebei misdrijven betreffen waarvoor maximale gevangenisstraffen van langer dan drie jaar maar korter dan tien jaar opgelegd kunnen worden, bedraagt de verjaringstermijn voor deze feiten (ex artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht) twaalf jaar. Aangezien verdachte begin juni 2012 is gedagvaard en de verjaring op dat moment is gestuit, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren voor zover de tenlastelegging ziet op de periode van oktober 1990 tot juni 2000.

Vrijspraak ter zake van het primair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het subsidiair tenlastegelegde [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Zij acht niet bewezen dat verdachte de diefstal door middel van een valse sleutel heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij - kort
gezegd - aangevoerd dat verdachte wel degelijk gemachtigd was om over de pinpas en de bankrekening van de heer [benadeelde] te beschikken. In elk geval kan niet worden uitgesloten dat verdachte door [benadeelde] hiertoe gemachtigd was, ondanks de omstandigheid dat ten bewijze daarvan geen schriftelijke machtiging kan worden overgelegd.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte toestemming had van [benadeelde] om in geval van financiële nood geld van diens rekening op te nemen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt - grotendeels overeenkomstig de rechtbank - als volgt.
Verdachte heeft erkend dat hij gedurende een lange tijd geld heeft opgenomen van de bankrekening van de heer [benadeelde] . Verdachte stelt dat hij toestemming had gekregen van [benadeelde] om in geval van financiële nood geld van diens rekening op te nemen. Die toestemming reikte weliswaar niet tot de hoogte van het uiteindelijk door verdachte opgenomen bedrag en de frequentie waarmee verdachte geld pinde van de rekening van [benadeelde] , maar verdachte geeft aan altijd van plan te zijn geweest om [benadeelde] terug te betalen. Dat is er echter nooit van gekomen.
Met voornoemde verklaring is verdachte teruggekomen op zijn eerder bij de politie afgelegde bekennende verklaringen. Verdachte heeft aangegeven dat deze bekennende verklaringen onjuist zijn. Verdachte zou er destijds zo slecht aan toe zijn geweest dat hij in strijd met de waarheid heeft bekend.
Het hof overweegt dat verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend tijdens de eerste drie verhoren bij de politie. Tijdens zijn vierde verhoor is hij op enig moment ‘omgeslagen’ en is hij bekennende verklaringen gaan afleggen. Het hof stelt vast dat verdachte vanaf dat moment (tijdens zijn vierde, vijfde en zesde verhoor bij de politie) consistent, congruent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen hem wordt verweten. De in deze verhoren door verdachte afgelegde verklaringen worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de aangifte en aanvullende verklaring van [naam 1] (met bijlagen), de verklaring van [benadeelde] alsmede de overzichten waaruit onder meer blijkt dat in de periode van januari 2003 tot en met eind december 2007 maandelijks - telkens nadat het pensioen van de heer [benadeelde] was overgemaakt op de rekening met het in de tenlastelegging genoemde rekeningnummer - vrijwel direct contante opnamen plaatsvonden van die rekening en dat na deze contante opnamen tevens contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van verdachte plaatsvonden. [2] Daarnaast stelt het hof vast dat de bewering van verdachte dat sprake was van fysieke en mentale belemmeringen tijdens de politieverhoren geen steun vindt in het dossier en ook overigens op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Verdachte heeft na afloop van het laatste verhoor aangegeven in vrijheid zijn verklaringen te hebben kunnen afleggen en goed behandeld te zijn door de verhorende rechercheurs alsmede door de overige medewerkers binnen het politiebureau. De desbetreffende rechercheurs hebben bij de rechter-commissaris verklaard evenmin signalen te hebben ontvangen dat het op het moment van afnemen van deze verhoren niet goed ging met verdachte. [3]
Alles overwegende en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof de verklaringen van verdachte afgelegd tijdens zijn vierde, vijfde en zesde verhoor bij de politie dan ook betrouwbaar. Het hof zal verdachte aan die verklaringen houden.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof verder het volgende vast.
Sinds mei 1990 had [benadeelde] recht op een uitkering van de [Pensioenfonds 1] en [Pensioenfonds 2] . Deze werd uitgekeerd op de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] te [plaats] met het rekeningnummer [rekeningnummer] . [4] Op 18 oktober 1990 heeft verdachte aan het Pensioenfonds opdracht gegeven de uitkering vanaf dat moment te storten op de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] te [plaats] met het rekeningnummer [rekeningnummer] . [5] In de periode van januari 2003 tot en met december 2007 is maandelijks een bedrag van gemiddeld € 2.147,47 per maand (in totaal
€ 128.847,93) door het Pensioenfonds op deze rekening gestort. Gedurende deze hele periode is van dit rekeningnummer maandelijks structureel een bedrag van € 1.250,- ineens alsmede verschillende losse bedragen in delen opgenomen (gemiddeld een bedrag van
€ 2.079,08 per maand, in totaal € 118.507,49). Deze bedragen werden bij de [bank] te [plaats] met bankpas nummer [nummer] gepind. Het beginsaldo van de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer] bedroeg op 1 januari 2003 € 729,09, het eindsaldo bedroeg eind december 2007 € 11.069,53. [6] Verdachte had beschikking over bankpas nummer [nummer] [7] , welke pas in september 2007 blijvend is geblokkeerd. [8]
Gezien hetgeen hiervoor reeds is overwogen, leidt het hof voorts het volgende uit het dossier af.
In het vierde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
“(…) Ik erken dat ik structureel het pensioen van [benadeelde] maandelijks zonder zijn toestemming heb opgenomen ten behoeve van eigen gebruik. Ik pinde dit maandelijks vanaf de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] [plaats] nummer … [nummer] . (…) Ik heb dit over een reeks van jaren zo gedaan zonder dat ik daartoe toestemming had van [benadeelde] . Ik heb zijn pensioen gedurende een reeks van jaren zonder zijn toestemming toegeëigend. Het pensioen van [benadeelde] heb ik sinds 1990 toegeëigend zonder dat ik daartoe toestemming had. (…) Ik heb dit gedaan omdat ik financiële problemen had. [9]
In het vijfde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
“(…) U zegt mij (…) dat dit de periode 1990 tot 2007 moet zijn. Mijn antwoord is dat deze periode ongetwijfeld juist zal zijn. Ik heb in ieder geval over een reeks van jaren en vanaf het begin van de toekenning van het pensioen aan [benadeelde] , zijn pensioengeld toegeëigend. (…) Ik heb in oktober 1990 het pensioenfonds verzocht om vanaf oktober 1990 het pensioen van [benadeelde] over te maken op de [bank] -rekening bij de bank in [plaats] , nummer … [nummer] . (…) Zo kon ik beschikken over het pensioen van [benadeelde] . (…) Ik heb mijn zus [zus verdachte] niet verteld waarom ik dat deed. (…) Ik was toen namelijk al voornemens om het pensioen van [benadeelde] voor mijzelf te gebruiken en [zus verdachte] zou mij ongetwijfeld corrigeren, hetgeen ik niet gebruiken kon. (…) Vanaf eind 1990 werd het pensioen van [benadeelde] gestort op de [bank] -rekening … [nummer] bij de bank in [plaats] (…). [10]
In het zesde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
(…) Ik had voor deze bankrekening maar één pasje. Dat pasje heb ik gekregen van de [bank] [plaats] ten name van [benadeelde] waarvan ik gemachtigde was. (…) Ik had het vervangende pasje alleen nog nodig en dat heb ik alleen nog gebruikt om zelf geld op te nemen van deze bankrekening van [benadeelde] bij de [bank] [plaats] , nummer … [nummer] . (…) U zegt mij dat mijn eerste pasje in 2007 vervangen werd. Dat kan kloppen. Ik heb veel moeite gedaan om het vervangende pasje weer te krijgen van de [bank] . Vervolgens heb ik een schrijven ontvangen van de [bank] [plaats] waarin stond dat het vervangende pasje geblokkeerd was door de bank en dat ik voor een nieuwe machtiging van de heer [benadeelde] diende te zorgen. Ik heb [benadeelde] hiervoor niet meer benaderd, maar kon vervolgens ook geen geld meer opnemen van de rekening van [benadeelde] bij de [bank] in [plaats] . Ik ben toen gestopt met frauderen ten nadele van [benadeelde] . Met beide voren omschreven pasjes heb ik geld opgenomen/overschrijvingen verricht vanaf de bankrekening … [nummer] bij de [bank] [plaats] ten name van [benadeelde] . (…) Over het algemeen ging ik iedere maand naar de [bank] pinautomaat bij de [bank] in [plaats] aan de Heerbaan. Ik nam dan het maximaal op te nemen bedrag in één keer op. De volgende dag of kort daarna nam ik op gelijke wijze en over het algemeen op dezelfde plaats het restant op van het maandpensioen van [benadeelde] . [11]
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verdachte ter terechtzitting van het hof - anders dan bij de politie (vanaf het vierde verhoor) - betoogd dat hij door [benadeelde] gemachtigd was om geldopnames van diens rekening te doen en dat [benadeelde] hem toestemming had gegeven om in tijden van financiële nood geld van zijn bankrekening op te nemen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, gaat het hof er in het voordeel van verdachte van uit dat hij wel gemachtigd was om over de pinpas en de bankrekening van de heer [benadeelde] te beschikken ondanks de omstandigheid dat de betreffende machtiging bij de [bank] niet meer te achterhalen is. Het hof overweegt daartoe dat het dossier weliswaar weinig aanknopingspunten bevat met betrekking tot de aanwezigheid van de hiervoor genoemde machtiging, maar dat de aanknopingspunten die er zijn welwillend in het voordeel van verdachte zullen worden uitgelegd.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat uit het onderzoek niet blijkt
- en door de bewijsmiddelen wordt weerlegd - dat verdachte toestemming had van [benadeelde] om geld op te nemen van diens bankrekening ten behoeve van de leniging van zijn eigen financiële problemen, nog los van de omstandigheid dat dit door [benadeelde] zelf ook (met klem) wordt betwist. [12] Met andere woorden: zelfs indien ten gunste van verdachte wordt uitgegaan van het bestaan van een door [benadeelde] aan verdachte verstrekte beperkte machtiging om over diens pinpas en bankrekening te beschikken, vindt die machtiging in elk geval zijn begrenzing in ten behoeve van [benadeelde] te verrichten betalingshandelingen.
Het hof concludeert dat verdachte opzettelijk frauduleus heeft gehandeld en dat hij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening meermalen en gedurende een lange periode geld van de bankrekening van [benadeelde] heeft opgenomen.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte als privépersoon geld van de bankrekening van [benadeelde] heeft opgenomen zonder dat hij daarvoor diens toestemming had. Omdat verdachte onbevoegd gebruik heeft gemaakt van de pinpas van [benadeelde] , acht het hof - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - óók de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte de diefstal heeft gepleegd door middel van een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bedrag overweegt het hof als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek met betrekking tot de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf januari 2003 t/m december 2007 blijkt dat maandelijks een bedrag van gemiddeld € 2.147,47 (in totaal
€ 128.847,93) door het Pensioenfonds op deze rekening is gestort. Gedurende deze periode is van januari 2003 tot september 2007 van dit rekeningnummer structureel door verdachte een bedrag van gemiddeld € 2.079,08 per maand opgenomen (in totaal € 118.507,49). Het beginsaldo van de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer] bedroeg op 1 januari 2003 € 729,09, het eindsaldo bedroeg eind december 2007 € 11.069,53. [13] Het proces-verbaal betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf 2003 t/m 2007 zal als bijlage aan dit arrest worden gehecht. De inhoud daarvan dient als bewijsmiddel hier ingelast en opgenomen te worden beschouwd.
Gezien hetgeen is overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt het hof niet toe aan de beoordeling van de periode van oktober 1990 tot juni 2000. Ten aanzien van de resterende periode - te weten de periode van juni 2000 tot september 2007 - overweegt het hof het volgende.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verdachte in de jaren 2003 tot 2007 gemiddeld per maand € 2.079,08 opgenomen. Voorts blijkt uit de hiervoor aangehaalde onderdelen van de verhoren van verdachte dat hij vanaf het moment dat de [Pensioenfonds 1] en [Pensioenfonds 2] de uitkering stortte op het rekeningnummer eindigend op [nummer] , te weten vanaf oktober 1990, geld van de rekening van [benadeelde] haalde. [14] Hij deed dat structureel, maandelijks en stopte daarmee noodgedwongen pas toen de bankpas geblokkeerd werd en opname niet meer mogelijk was, te weten op 5 september 2007. [15] Een en ander in onderling(e) verband en samenhang bezien, acht het hof het redelijk om over de periode van 2000 tot 2003 met ditzelfde maandbedrag te rekenen.
Gelet op het voorgaande acht het hof aldus diefstal van een bedrag van in totaal
€ 178.800,88 (periode van 86 maanden) wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij in
of omstreeksde periode van juni 2000 tot en met 5 september 2007 te [plaats]
, althans elders in Nederland, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een geldautomaat (van de [bank] ) heeft weggenomen een geldbedrag (tot een totaal van ongeveer 178.800,88 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed
(eren) (telkens
)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door
(telkens
)een bankpasje ten name van [benadeelde]
, in elk geval enig bankpasje,in te voeren in die geldautomaat, vervolgens de bij dat bankpasje
en/of bankrekeningvan die [benadeelde] behorende pincode in te toetsen in die geldautomaat en vervolgens het gewenste bedrag te kiezen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft jarenlang doelbewust en structureel maandelijks de pensioengelden, die aan een gepensioneerde tandarts - de heer [benadeelde] - toekwamen, van diens bankrekening gestolen. Verdachte heeft daartoe niet alleen de pensioengelden op een andere rekening laten storten zodat hij er in het geheim over kon beschikken, ook heeft hij iedere maand - kort na de storting van de gelden - vrijwel het gehele bedrag contant opgenomen. Verdachte gebruikte het geld voor zijn dagelijks levensonderhoud als ook om zijn eigen financiële problemen op te lossen. Aldus heeft verdachte de heer [benadeelde] op sluwe wijze om de tuin geleid en een grote som geld van hem gestolen. Het ontbreekt verdachte aan ieder inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen. In dit verband weegt het hof ten nadele van verdachte in de strafoplegging mee dat hij zichzelf meer dan de heer [benadeelde] , plaatst in de rol van slachtoffer terwijl hij dat geenszins is.
Het hof heeft ten voordele van verdachte in de strafoplegging meegewogen dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 februari 2016 niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Voorts houdt het hof ten voordele van verdachte rekening met zijn leeftijd en zwakkere gezondheid.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden in de onderhavige zaak. Het hof ziet echter geen aanleiding om ten voordele van verdachte rekening te houden met deze overschrijding en overweegt daartoe als volgt. De eerste zitting bij het hof is gepland binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep en de uitspraak van het hof zou dan ook binnen twee jaar na de appeldatum hebben plaatsgevonden. Omdat de zaak destijds op verzoek van de verdediging wegens een op handen zijnde medische behandeling van verdachte voor onbepaalde tijd is aangehouden, heeft het hof geen arrest gewezen binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Ter terechtzitting van het hof op 16 maart 2016 is echter gebleken dat verdachte voornoemde medische behandeling - anders dan destijds aangegeven - niet heeft ondergaan. Daarom zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit acht het hof de oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden. In afwijking van de eis van de advocaat-generaal ziet het hof om voornoemde redenen aanleiding om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij zij opgemerkt dat het hof - anders dan de advocaat-generaal - óók de strafverzwarende omstandigheid dat de diefstallen telkens door middel van een valse sleutel zijn gepleegd, bewezen heeft verklaard. Voornoemde straf is voorts in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van fraude.

Vordering van de benadeelde partij (de erven van [benadeelde] )

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 548.506,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 178.800,88. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot het bedrag van € 178.800,88.
De raadsman heeft - ingeval het hof van oordeel is dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen - verzocht om de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu in hoger beroep noch het causaal verband tussen het door verdachte gepleegde feit en de schade noch de hoogte van het schadebedrag is betwist, ligt de vordering voor toewijzing gereed.
Het hof ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel (ter meerdere zekerheid van betaling door verdachte) achterwege te laten. Daarom zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging voor zover de tenlastelegging ziet op de periode van oktober 1990 tot juni 2000.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij (de erven van [benadeelde] )

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 178.800,88 (honderd achtenzeventigduizend achthonderd euro en achtentachtig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, de erven van [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 178.800,88 (honderd achtenzeventigduizend achthonderd euro en achtentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. A.H. Garos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 30 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 maart 2016.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politieregio Gelderland-Midden, in het onderzoek 07DMR11006, proces-verbaalnummer PL082R 2011016406-1, opgemaakte proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 27 januari 2012 en in de bijbehorende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , p. 29 en aanvullend proces-verbaal op de aangifte met bijlagen, p. 265; proces-verbaal van bevindingen verhoor [benadeelde] , p. 303; proces-verbaal van bevindingen, p. 217; proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
3.Proces-verbaal van verhoor [naam 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2012 en proces-verbaal van verhoor van [naam 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2012.
4.Schriftelijk bescheid in de vorm van een brief van de [Pensioenfonds 1] en [Pensioenfonds 2] d.d. 23 februari 1990, p. 146 en 147 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem d.d. 20 september 2013.
5.Schriftelijk bescheid in de vorm van een brief d.d. 17 oktober 1990, p. 97 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem d.d. 20 september 2013.
6.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf 2003 t/m 2007, p. 113 e.v.
7.Proces-verbaal van 6e verhoor van verdachte, p. 386 bovenaan.
8.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf 2003 t/m 2007, p. 121.
9.Proces-verbaal van 4e verhoor van verdachte, p. 377
10.Proces-verbaal van 5e verhoor van verdachte, p. 380-381.
11.Proces-verbaal van 6e verhoor van verdachte, p. 386.
12.Proces-verbaal van bevindingen verhoor [benadeelde] , p. 306 en 309.
13.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf 2003 t/m 2007, p. 113 e.v.
14.Proces-verbaal van 5e verhoor van verdachte, p. 380-381 en een schriftelijk bescheid in de vorm van de Maandrekeninginformatie, p. 36-77.
15.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer] vanaf 2003 t/m 2007, p. 121 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem d.d. 20 september 2013.