ECLI:NL:GHARL:2016:3345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
200.174.402/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en ontvankelijkheid bij verstekvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, h.o.d.n. Parel Keukens en Sanitair, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van 17 juni 2015, dat bij verstek was gewezen. Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet de juiste rechtsingang had gekozen. In plaats van verzet aan te tekenen tegen het verstekvonnis, had hij appel ingesteld. Het hof oordeelde dat de regels omtrent ontvankelijkheid van openbare orde zijn en dat het hof ambtshalve deze regels moest toepassen.

De gang van zaken in eerste aanleg was niet ideaal; de rechtbank had niet gereageerd op een uitstelverzoek van de appellant, wat leidde tot een klacht van de appellant. De president van de rechtbank Midden-Nederland had erkend dat er een fout was gemaakt en excuses aangeboden. Desondanks was dit geen reden om het hoger beroep ontvankelijk te achten, aangezien de appellant de mogelijkheid had om verzet aan te tekenen, wat hij niet had gedaan. Het hof benadrukte dat de toegang tot de rechter voor de appellant niet definitief was afgesloten, omdat er nog steeds de mogelijkheid bestond om verzet aan te tekenen tegen het verstekvonnis.

Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en hem veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 311,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.402/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/392222 / KL ZA 15-154)
arrest van 26 april 2016
[appellant] , h.o.d.n. Parel Keukens en Sanitair,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J.X.C. Peters, kantoorhoudend te Woudenberg,
tegen
[geïntimeerde],
h.o.d.n. [bedrijf geintimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H. den Besten, kantoorhoudend te Almere.
Het arrest van 9 februari 2016 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
Op de rol van 1 maart 2016 heeft [appellant] een akte genomen waarin hij aangeeft dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof inzake de ontvankelijkheid van het appel.
1.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd. In het procesdossier van [geïntimeerde] ontbreekt de in 1.1 bedoelde akte van [appellant] , waarvoor het hof derhalve heeft geput uit het griffiedossier.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 juni 2015, waarvan beroep, is bij verstek gewezen. Op grond van art. 143 lid 1 Rv dient de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, tegen het vonnis verzet aan te tekenen. [appellant] heeft niet de juiste rechtsingang gekozen door - in plaats van in verzet te gaan - bij het hof appel aan te tekenen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 juni 2015. Aangezien het bij de ontvankelijkheid gaat om regels die van openbare orde zijn, is het hof (ook ambtshalve) gehouden deze toe te passen. In beginsel dient [appellant] in de hoofdzaak daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2
Het hof ziet er niet aan voorbij dat de gang van zaken in eerste aanleg geen schoonheidsprijs verdient. Uit het dossier blijkt dat de mondelinge behandeling van het kort geding op 10 juni 2015 doorgang heeft gevonden in weerwil van een uitstelverzoek van [appellant] in verband met een ziekenhuisafspraak. De rechtbank heeft echter niet gereageerd op het uitstelverzoek. [appellant] heeft hierover een klacht ingediend bij de rechtbank. Namens het bestuur heeft de president van de rechtbank Midden-Nederland bij brief van 25 juni 2015 erkend dat er een fout is gemaakt en daarvoor excuses aangeboden. Aan het slot van die brief is vermeld dat, indien [appellant] zich niet kan verenigen met het verstekvonnis, hij daartegen binnen vier weken na betekening verzet dient aan te tekenen door het uitbrengen van een verzetdagvaarding aan de wederpartij.
2.3
Het voorgaande is geen reden om het hoger beroep van [appellant] ontvankelijk te achten, aangezien de fout die bij de rechtbank is gemaakt - hoe vervelend ook - de toegang tot de rechter voor [appellant] niet definitief heeft afgesloten. Immers, ingevolge de wet staat tegen het bij verstek gewezen vonnis verzet open. De president van de rechtbank Midden-Nederland heeft [appellant] daarop bij brief van 25 juni 2015 ook expliciet gewezen. De termijn om verzet in te stellen was toen nog niet verstreken. Het hof zal daarom [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.4
Aangezien de hoofdzaak niet-ontvankelijk is, deelt de incidentele vordering in dit lot. Het hof zal [appellant] , als de in het ongelijk te stellen partij, veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in de hoofdzaak en in het incident ex art. 351 Rv
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vast op € 311,- aan verschotten en op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. K.M. Makkinga en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 april 2016.