Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
De Marken,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
I tot en met VIde juistheid van enkele van de door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten. De volgende van deze grieven lenen zich voor inhoudelijke behandeling.
grief IIkomen [appellanten] op tegen de overweging van de kantonrechter dat de spanningen in de buurt onder meer zijn veroorzaakt doordat kinderen van bewoners andere kinderen pesten. [appellanten] voeren aan dat hun kinderen zich daar nooit schuldig aan hebben gemaakt. Met deze grief miskennen zij dat de kantonrechter niet als vaststaand heeft aangenomen dat hun kinderen andere kinderen hebben gepest, maar slechts in algemene termen heeft vastgesteld dat sprake is van pesterijen - iets waar [appellanten] zelf ook van uitgaan. Daarop strandt de grief.
grief IVwordt bestreden dat [appellanten] niet aan bemiddeling hebben willen meewerken. Deze grief berust op onjuiste lezing van het bestreden vonnis: de kantonrechter heeft bij de weergave van de vaststaande feiten onder 3.6 slechts geconstateerd dat Buurtbemiddeling tot die conclusie is gekomen. Het hof constateert zelf - en zal hierna als vaststaand aannemen - dat [appellanten] in ieder geval niet bereid is geweest tot het voeren van enig overleg met Buurtbemiddeling zonder daar zelf voorwaarden aan te verbinden.
I, III en VIwordt de juistheid van enkele door de kantonrechter vastgestelde feiten bestreden. Daarmee rekening houdend, en mede gelet op wat in hoger beroep is komen vast te staan, kan in dit hoger beroep van het volgende worden uitgegaan.
Gezien de houding van partijen dienen we als buurtbemiddelaars de zaak terug te geven. De wil tot bemiddelen is er niet, van geen enkele partij. Partijen hebben een onwrikbare houding in hetnietwillen bemiddelen op basis van gelijkwaardigheid. Het conflict heeft zich zodanig verdiept/verhard dat een tussen-partijdige bemiddeling niet meer ingezet kan worden. Op de ladder van Glasl is het conflict tenminste in stap 7 van fase 3 beland."
Tegenstander puur als object/vijand; Partijen hebben de hoop opgegeven; Geweld; Schade bij de ander is winst voor mij; Leed bij de ander is vermaak voor mij; Verbittering en verharding; Vergelding staat centraal en Beperkte vernietiging acties."
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
4.De overige grieven
grieven I, III en VIbetwiste feiten hebben [appellanten] in zoverre geen belang bij verdere behandeling van die grieven.
VII, VIII, IX en Xkomen [appellanten] op tegen de toewijzing van de vorderingen van De Marken en de daartoe gebezigde motivering. De strekking van deze grieven, die het hof gezamenlijk zal bespreken, is de volgende.
grieven XII, XIII en XIV) of dat zijn ziekte in geval van ontruiming anderszins een noodtoestand oplevert. Integendeel, vast staat inmiddels dat de zoon na de ontruiming en de daarop gevolgde verhuizingen op zijn oude school kon blijven. Anderszins zijn deze grieven niet onderbouwd.
grief Xis al hetgeen [appellanten] wordt verweten en als vaststaand heeft te gelden niet van zodanig geringe betekenis dat het de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het enkele feit dat de kantonrechter het gezin [X] - anders dan [appellanten] - de gelegenheid heeft geboden een alternatieve woning te betrekken, maakt dat niet anders (
grief XI).
grief XVtenslotte, wordt aangevoerd dat De Marken onrechtmatig heeft gehandeld door het vonnis te executeren, terwijl zij wist dat hoger beroep zou worden ingesteld, en (na het bestreden vonnis) bovendien dat [appellante] zwanger was. Ook deze grief faalt.