ECLI:NL:GHARL:2016:3203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
200.184.896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van verblijf van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot wijziging van het verblijf van [kind] af te wijzen. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [kind] is geboren op [geboortedatum] 2004 en is onder toezicht gesteld bij beschikking van 27 augustus 2014. De kinderrechter heeft eerder machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin. De moeder is van mening dat zij in staat is om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen en betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met haar hoger beroep feitelijk beoogt de uithuisplaatsing van [kind] te beëindigen, maar heeft geoordeeld dat dit verzoek niet binnen het kader van het hoger beroep past.

Het hof heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de kinderrechter, die de GI toestemming heeft verleend voor wijziging van het verblijf van [kind], moet worden bekrachtigd. De moeder heeft voldoende rechtsbescherming via de regeling van artikel 1:265d BW, waar zij een verzoek kan indienen om de uithuisplaatsing te beëindigen. De beslissing van het hof is genomen in het openbaar en is op 21 april 2016 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.184.896
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 402707)
beschikking van 21 april 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht,
en
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 2 november 2015 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 23 februari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en de tolk gebarentaal [tolk]. Namens de GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is met kennisgeving vooraf niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [kind] (verder: [kind]) geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over haar.
3.2
Bij beschikking van 27 augustus 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, [kind] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn nadien is verlengd bij beschikking van 24 augustus 2015 voor de periode tot 27 augustus 2016.
3.3
Bij voormelde beschikking van 27 augustus 2014 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin tot 27 februari 2015, welke plaatsing nadien is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 24 augustus 2015 voor de periode tot 27 augustus 2016.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de GI voor de periode van 2 november 2015 tot 27 augustus 2016 belast met het gezag over [kind] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling en het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf van [kind], overplaatsing naar een voorziening voor pleegzorg in een neutraal pleeggezin (de familie [pleeggezin 1] te [plaats]), toegewezen.
3.5
[kind] verbleef op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing van 27 augustus 2014 tot 21 oktober 2015 in het netwerkpleeggezin van de familie [pleeggezin 2]. Zij verbleef hier feitelijk de doordeweekse dagen en vanaf 1 november 2014, van dinsdag tot en met vrijdag.
3.6
Sinds 21 oktober 2015 verblijft zij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin van de familie [pleeggezin 1] te [plaats].

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zoals ter mondelinge behandeling toegelicht, verzoekt zij het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI tot het verlenen van toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van [kind] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 1:265i Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt in het eerste lid dat de gecertificeerde instelling de toestemming behoeft van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
In lid 2 is bepaald dat de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling wordt verleend en slechts wordt afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.2
De moeder kan zich met de overplaatsing van [kind] naar een neutraal pleeggezin niet verenigen. Zij voert aan dat zij bereid en in staat is de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen en stelt dat onvoldoende is onderzocht of [kind] weer bij haar kan worden geplaatst. Uitgangspunt van de ondertoezichtstelling is, aldus de moeder, dat de met het gezag belaste ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk behoudt. Handelen in strijd daarmee vormt een inbreuk op het recht op family life.
Het doel moet in beginsel zijn dat [kind] weer bij haar wordt geplaatst. Evenwel is niet gebleken dat aan terugplaatsing bij haar wordt gewerkt.
5.3
De GI stelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en dat zij daarbij geen belang heeft. Vernietiging van de bestreden beschikking zal er immers niet toe leiden dat [kind] weer bij de moeder kan wonen, maar dat zij teruggeplaatst moet worden naar het netwerkpleeggezin. Het netwerkpleeggezin heeft evenwel verzocht te worden ontlast en [kind] elders te plaatsen.
De GI stelt zich subsidiair op het standpunt dat de gronden voor uithuisplaatsing van [kind] nog onverkort aanwezig zijn.
5.4
Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken is genoegzaam gebleken dat een verblijf van [kind] in het netwerkpleeggezin van de familie [pleeggezin 2] niet langer tot de mogelijkheden behoort. Dit gezin heeft aangegeven tot uiterlijk medio december 2015 voor [kind] te willen en kunnen blijven zorgen. Mede naar aanleiding van hetgeen zijdens de moeder ter mondelinge behandeling is verklaard stelt het hof vast dat de moeder met haar hoger beroep tegen de verlening van toestemming voor wijziging in het verblijf van [kind] ex artikel 1:265i BW, feitelijk wil bewerkstelligen dat de uithuisplaatsing van [kind] wordt beëindigd, althans dat de mogelijkheden van terugplaatsing van [kind] bij haar, eventueel middels een raadsonderzoek, worden onderzocht.
5.5
Een verzoek tot (tussentijdse) beëindiging van de uithuisplaatsing past evenwel niet binnen het kader van het hoger beroep tegen de verlening van toestemming voor wijziging in het verblijf van [kind] (overplaatsing vanuit het netwerkpleeggezin naar een neutraal pleeggezin). De regeling van artikel 1:265d BW voorziet in een specifieke rechtsgang, via welke de moeder de GI wegens gewijzigde omstandigheden kan verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen of de duur daarvan te bekorten en, bij een afwijzende beslissing van de GI op een dergelijk verzoek, daarvan in beroep kan gaan bij de kinderrechter. Deze regeling biedt de moeder voldoende rechtsbescherming.
5.6
Op grond van het voorgaande faalt het hoger beroep van de moeder. Voor de door haar gewenste beoordeling van de vraag of de gronden voor de uithuisplaatsing van [kind] nog aanwezig zijn en of met het oog daarop een raadsonderzoek wenselijk is, is in dit hoger beroep geen plaats.
5.7
Gelet op het hiervoor overwogene zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 2 november 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, E.H. Schulten en
M.S. van Gaalen en is op 21 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.