Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot wijziging van het verblijf van [kind] af te wijzen. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [kind] is geboren op [geboortedatum] 2004 en is onder toezicht gesteld bij beschikking van 27 augustus 2014. De kinderrechter heeft eerder machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin. De moeder is van mening dat zij in staat is om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen en betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met haar hoger beroep feitelijk beoogt de uithuisplaatsing van [kind] te beëindigen, maar heeft geoordeeld dat dit verzoek niet binnen het kader van het hoger beroep past.
Het hof heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de kinderrechter, die de GI toestemming heeft verleend voor wijziging van het verblijf van [kind], moet worden bekrachtigd. De moeder heeft voldoende rechtsbescherming via de regeling van artikel 1:265d BW, waar zij een verzoek kan indienen om de uithuisplaatsing te beëindigen. De beslissing van het hof is genomen in het openbaar en is op 21 april 2016 uitgesproken.