In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een teruggaaf van omzetbelasting werd verleend. De belanghebbende had over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een teruggaaf van € 802 ontvangen, maar stelde dat dit bedrag te laag was. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 april 2016 in Arnhem was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de Inspecteur wel vertegenwoordigd was door zijn advocaten. De belanghebbende had eerder een declaratie ingediend bij een derde partij, [C] c.s., en stelde dat er oninbare vorderingen waren die recht gaven op een hogere teruggaaf. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de teruggaaf correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de teruggaaf betrekking had op omzetbelasting die op aangifte was voldaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.