ECLI:NL:GHARL:2016:3126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
21-006227-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake grootschalige teelt en handel in hennep met belangrijke rol verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was betrokken bij een grootschalige teelt en handel in hennep, waarbij hij een belangrijke rol vervulde in een criminele organisatie. De feiten beslaan de periode van 1 november 2010 tot en met 13 juni 2012, waarin de verdachte samen met anderen hennep heeft geteeld, bewerkt en verwerkt op verschillende locaties in Nederland. De verdachte is op 10 juni 2012 aangehouden tijdens het knippen van hennep op een woonboot. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet als leidinggevende van de organisatie kan worden aangemerkt, maar wel een aanzienlijke rol heeft gespeeld als knipper en chauffeur. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van de verdachte bij de illegale hennephandel en de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006227-13
Uitspraak d.d.: 20 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 juni 2013 met parketnummer 07-663053-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15, 16 maart 2016, 6 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit en tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.J.M. Kobossen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 13 juni 2012 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken weed, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
en/of
welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) is opgericht en/of aan welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven en/of tot het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) opdracht is/werd gegeven en/of aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven.
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,

in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan (ongeveer honderden kilo’s hennep en/of tientallen duizenden hennepstekken), in elk geval op verschillende tijdstip(pen) en/of in verschillende periode(s) en/op diverse plaats(en)/locatie(s) (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

3.
hij op of omstreeks 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand/woonboot aan de [adres 1] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 98,81 kilo hennep), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
5.
hij op of omstreeks 13 juni 2012 in de gemeente [gemeente 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de [adres 2] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 664 hennepstekken en/of ongeveer 109 hennepplanten), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs

1.Standpunt verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu verdachte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie. De rechtbank heeft de rol van verdachte te zwaar ingeschat. Verdachte zou gelijk beoordeeld dienen te worden als de medeverdachten die slechts hennep hebben geknipt. Zijn rol is ondergeschikt geweest. Daarnaast zou verdachte volgens de raadsman vrijgesproken moeten worden van het onder 5 ten laste gelegde feit. De reden daarvoor is erin gelegen dat als pleegdatum slechts 13 juni 2012 is ten laste gelegd, een datum waarop verdachte reeds in verzekering was gesteld. Verdachte had geen betrokkenheid bij de teelt van hennep in het pand aan de [adres 2] deze kwekerij was van medeverdachte [medeverdachte 1] , aldus de raadsman. De raadsman heeft voorts verweer gevoerd ten aanzien van de pleegperiode van feit 1 en 2, en, met betrekking tot feit 2, 3 en 5, tegen een aantal van de ten laste gelegde strafbare handelingen van artikel 3B.
Verdachte heeft erkend dat hij meermalen hennep heeft geknipt in [plaats 1] en in [plaats 2] , dat hij als chauffeur voor de knippers heeft opgetreden en dat hij eenmaal samen met een ander het pand van [medeverdachte 1] in Enschede heeft schoongemaakt en stekken heeft geplant. Verdachte heeft de verklaring van [naam 1] inhoudende dat verdachte van zijn vader de leiding had gekregen over de kwekerij in [plaats 1] , bestreden.

2.Standpunt advocaat-generaal

Naar het oordeel van de advocaat-generaal heeft de rechtbank de rol van verdachte niet te zwaar ingeschat. Hoewel de rechtbank verdachte terecht van het leiding geven aan de criminele organisatie (feit 1) heeft vrijgesproken, kan worden vastgesteld dat hij een aanzienlijke rol in de organisatie heeft gespeeld. De onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.

3.Oordeel hof

Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
Vaststelling feiten
Verdachte is de zoon van hoofdverdachte [medeverdachte 2] , eigenaar van de growshop ‘ [naam growshop] ’, gevestigd bij diens woonadres aan het Keizerspad 4 te Deventer.
Hennepkwekerij [adres 2] te Enschede
Op 13 juni 2012 is in het pand aan de [adres 2] te [plaats 1] , waarin een fietsenwinkel is gevestigd, een hennepkwekerij aangetroffen met 184 hennepplanten en 480 stekjes. [medeverdachte 1] , die het betreffende pand sinds 1 november 2010 huurt, heeft verklaard dat hij elke 3 maanden een oogst heeft. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat [naam 1] en ‘de gehele knipploeg’ de hennep knipten op zogenoemde knipdagen. Deze dagen werden onder leiding van [medeverdachte 2] georganiseerd, en als hij er niet was door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Nadat de hennep was geknipt, bleef de hennep bij [medeverdachte 1] achter om te worden gedroogd. In een latere verklaring geeft [medeverdachte 1] aan dat de knippers in een busje komen en dat ze door [medeverdachte 2] worden gebracht, of anders door verdachte of [medeverdachte 3] . Op 21 juni 2012 heeft [medeverdachte 1] verklaard over wie er volgens hem in de knipploeg zitten. Dit zijn: [naam 1] , [naam 2] (de vriendin van verdachte), [medeverdachte 3] en zijn vrouw, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en nog wat mensen. Zodra de hennep oogstrijp was, deelde [medeverdachte 1] dit aan [medeverdachte 2] mede, waarna [medeverdachte 2] verdachte stuurde om te kijken of de hennep inderdaad oogstrijp was. Als dit klopte, werd er de zaterdag erop een knipdag georganiseerd. Op de vraag hoe een cyclus er nu precies uitzag, heeft [medeverdachte 1] geantwoord: “Er werd geoogst en op dat moment waren dus alle planten weg. Vanaf dat moment dan ging het als volgt: [medeverdachte 4] met [medeverdachte 3] kwam schoonmaken, de stekken werden dan besteld door [medeverdachte 2] . Als de stekken er waren dan werd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de stekken gebracht. Eerst werden de stekken dan op groeiblokken gezet en dat duurde ongeveer een week. Na een week later, als de stekken geworteld waren, kwamen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de stekken opzetten. Dan deden ze de stekken in cocosslabs. Dan ging je met een paar lampen wachten tot de planten in de cocosslabs waren geworteld (…). Na die 10 weken kwam dus [verdachte] langs om de planten te keuren en dan werd de knipploeg opgeroepen.”
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij in [plaats 1] hennep heeft geknipt en dat hij een keer met [medeverdachte 4] na een knipdag in [plaats 1] is geweest om de boel schoon te maken en om nieuwe stekken te planten. [medeverdachte 4] vroeg hem na aankomst om de stekken in cocosslabs te zetten.
Volgens medeverdachte [naam 1] klopt de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] de stekken zette in Enschede wel: “ [naam 3] heeft wel gelijk. (…) [verdachte] kwam daar inderdaad de stekken brengen en controleerde alles wel. [naam 3] deed de voeding dan wel. Eigenlijk werd daar alles gedaan onder leiding van [verdachte] .” Hoewel [naam 1] in deze verklaring een conclusie trekt en niet aangeeft hoe hij aan deze informatie komt, strookt zijn verklaring met die van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Nu deze verklaringen steun vinden in elkaar en (tot op zekere hoogte) ook in de verklaring van verdachte zelf, namelijk daar waar het gaat om het schoonmaken, planten van stekken en knippen van hennep, acht het hof deze verklaringen geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan gezien het voorgaande worden vastgesteld dat verdachtes rol verder ging dan het enkel optreden als knipper en chauffeur. Verdachte was bij het gehele proces van de hennepkweek aan de [adres 2] te [plaats 1] betrokken en kan als (mede)verantwoordelijke van deze kwekerij worden aangemerkt.
De omstandigheden waar de raadsman op heeft gewezen, zoals dat verdachte geen eigenaar was van het betreffende pand en de daar aangetroffen attributen maken het voorgaande niet anders.
Wat de pleegperiode betreft gaat het hof evenals de rechtbank uit van de begindatum 1 november 2010, omdat [medeverdachte 1] vanaf die datum het pand heeft gehuurd.
Hennepknipdagen
Verdachte heeft erkend dat hij meermalen hennep heeft geknipt in [plaats 1] ( [adres 2] ) en in [plaats 2] ( [adres 1] ) en dat hij hierbij soms als chauffeur optrad. Dit strookt met de verklaringen en observaties die zich in het dossier bevinden.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kan worden vastgesteld dat de knipdagen (in ieder geval) vanaf 22 oktober 2011 hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat de hennepkwekerij aan de [adres 3] toen mogelijk nog niet actief was, laat de mogelijkheid onverlet dat er andere hennepkwekerijen zijn geweest waar hennep is geknipt. Dat dit inderdaad het geval is geweest blijkt uit verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] inhoudende dat zij op meerdere locaties hennep hebben geknipt. Daarbij komt dat medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij ongeveer vanaf juni 2011 hennep heeft geknipt.
3.2.
Conclusie
Feit 1 (leiding geven aan een criminele organisatie)
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie, waaraan door verdachtes vader, te weten medeverdachte [medeverdachte 2] , leiding is gegeven. Onder diens verantwoordelijkheid is een hennepkwekerij aan de [adres 3] geëxploiteerd en op zijn initiatief hebben er hennepknipdagen plaatsgevonden waaraan veelal dezelfde personen deelnamen en waarbij de oogst van (onder meer) de hennepkwekerij aan de [adres 3] werd geknipt. Verdachte heeft hiervan deel uitgemaakt en is daarnaast nauw betrokken geweest bij de exploitatie van de hennepkwekerij aan de [adres 2] te Enschede. Terecht is in het vonnis overwogen dat de growshop ‘ [naam growshop] ’, waarvan verdachtes vader eigenaar was, binnen dit alles een centrale rol heeft gespeeld. De growshop fungeerde als ontmoetingsplaats en op de knipdagen verzamelde de knipploeg zich (op het terrein) bij de growshop en keerde daar aan het eind van de dag weer terug.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachtes rol binnen de organisatie als knipper en chauffeur van de bus waarin de knippers werden vervoerd, alsmede zijn rol rond de kwekerij in [plaats 1] van aanzienlijke betekenis is geweest. Hij kan evenwel niet als leidinggevende van de organisatie worden aangemerkt zodat hij van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Feit 2 (medeplegen van overtreding artikel 3B Opiumwet in de periode 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012)
Gelet op hetgeen het hof hierboven reeds heeft overwogen acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in voornoemde periode tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep ( [adres 2] ) en het (meermalen) bewerken en/of verwerken van hennep in [plaats 1] en in [plaats 2] ( [adres 1] ).
Feit 3 (medeplegen overtreding artikel 3B Opiumwet op 10 juni 2012, [adres 1] )
Verdachte is op 10 juni 2012 aangehouden toen hij met anderen op de woonboot aan de [adres 1] hennep aan het knippen was. Verdachte kan daarom als medepleger van het op 10 juni 2012 bewerken en/of verwerken van hennep worden aangemerkt.
Feit 5 (medeplegen overtreding artikel 11 Opiumwet op 13 juni 2012, [adres 2] )
Anders dan de raadsman heeft bepleit kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op voornoemde datum tezamen en in vereniging met een ander of anderen hennep heeft geteeld in het pand aan de [adres 2] . Het telen van hennep is een voortdurend delict en het feit dat verdachte op 13 juni 2012 in verzekering was gesteld, staat dan ook niet aan een bewezenverklaring in de weg.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 13 juni 2012 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt, een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3.
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt in een woonboot aan de [adres 1] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
5.
hij op 13 juni 2012 in de gemeente [gemeente 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 en 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende ongeveer anderhalf jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de teelt en verwerking van hennep op verschillende locaties. Naast het meermalen knippen van hennep en het optreden als chauffeur, is verdachte nauw betrokken geweest bij de hennepkwekerij in [plaats 1] en heeft op die manier een belangrijk deel van het productieproces voor zijn rekening genomen. Verdachte heeft hierbij kennelijk slechts gehandeld vanuit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin en aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit wordt hem zwaar aangerekend.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier blijken en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte werkzaam in een café dat hij samen met zijn zus runde. Aangezien de vergunning daarvoor werd ingetrokken, is het café gesloten en is verdachte met onder andere zijn vader een autoschadebedrijf begonnen. Dit bedrijf loopt redelijk.
Door de raadsman van verdachte is er voorts op gewezen, met verwijzing naar diverse door hem overgelegde stukken, dat verdachte reeds diverse nadelige gevolgen van de onderhavige strafzaak heeft ondervonden, zoals diverse beslagleggingen en buitensporige publiciteit. Daarnaast is verdachte geconfronteerd met een aanzienlijke ontnemingsvordering. Mede gelet op de straffen die aan medeverdachten zijn opgelegd, heeft de raadsman verzocht verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf opgelegd kunnen worden.
Ondanks de door de raadsman aangevoerde omstandigheden en het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 februari 2016 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, is het hof van oordeel dat voor de afdoening van deze zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een vrijheidsbenemende straf. De straf die door de raadsman is voorgesteld doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten. Anderzijds acht het hof de door rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf te fors, mede gelet op het ontbreken van relevante justitiële documentatie. Alles afwegende is een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en noodzakelijke bestraffing. Een gedeelte hiervan, te weten 6 maanden, wordt in voorwaardelijke vorm opgelegd. Hiermee beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Beslag
Blijkens de beslaglijst in het dossier d.d. 24 mei 2013 rust er op de op deze lijst vermelde goederen conservatoir beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ten aanzien van de inbeslaggenomen auto’s heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard dat hij twee auto’s heeft teruggekregen en dat één auto verkocht is. Het hof zal ten aanzien van de auto derhalve geen beslissing meer nemen. Ten aanzien van de overige goederen (geld, horloges en een ketting, waarbij met betrekking tot de inbeslaggenomen horloges en de ketting geldt dat deze in beslag genomen zijn onder verdachte en/of medeverdachte Klein) zal het hof gelet op het conservatoire beslag evenmin een beslissing nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 20 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.