ECLI:NL:GHARL:2016:3125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
21-000284-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het leiding geven aan een criminele organisatie en het meermalen overtreden van de Opiumwet. De rechtbank had op 6 januari 2014 een vonnis gewezen, waartegen de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 15 en 16 maart 2016 en 6 april 2016.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn criminele activiteiten, met name uit de teelt en verkoop van hennep. De advocaat-generaal had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat zou worden op € 551.414,-, maar het hof heeft dit bedrag verlaagd naar € 275.314,52. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de opbrengsten van twee oogsten van hennepplanten en de verkoop van hennepstekken. Het hof heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt in mindering gebracht op de bruto opbrengst.

De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd om het vastgestelde bedrag van € 275.314,52 aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht heeft genomen, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000284-14
Uitspraak d.d.: 20 april 2016
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 6 januari 2014 met parketnummer 07-663359-11op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 maart en 16 maart 2016, 6 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door de veroordeelde en zijn raadsman, mr. F.J.M. Kobossen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 538.342,59 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van eveneens een bedrag van € 538.342,59. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 551.414,- en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 20 april 2016 (parketnummer 21-006395-13) ter zake van het - kort gezegd - leiding geven aan een criminele organisatie en het meermalen overtreden van de Opiumwet veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 275.314,52. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
[adres 1]
In het pand aan de [adres 1] is een hennepkwekerij aangetroffen met 2602 restanten van geoogste hennepplanten. Uit de aangetroffen afval/vuilniszakken bleek dat er buiten de geoogste kwekerij van 2602 planten nog eens twee voorgaande oogsten zijn geweest van 2602 planten. Het hof acht deze bevindingen uit de rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk en gaat daar dan ook van uit. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal acht het hof het verweer van de verdediging dat één van de oogsten is ‘geript’ onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarom onvoldoende aannemelijk.
Nu op grond van het dossier kan worden aangenomen dat de laatste oogst van de kwekerij aan de [adres 1] op 10 juni 2012 in beslag is genomen, wordt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van 2 oogsten van 2602 planten. Zoals hiervoor vermeld is in het arrest in de strafzaak bewezenverklaard dat veroordeelde leiding heeft gegeven aan de criminele organisatie die zich bezig hield met de teelt, verwerking en handel in hennep(stekken) en heeft het hof vastgesteld dat de kwekerij aan de [adres 1] aan veroordeelde toebehoorde en onder zijn verantwoordelijk viel. Om die reden is het aannemelijk dat de winst van voornoemde 2 oogsten veroordeelde is toegekomen.
Voor de berekening van de opbrengst per plant, de opbrengst per verkochte kilo hennep en de kosten die redelijkerwijs voor de hennepteelt zijn gemaakt, wordt uitgegaan van de bedragen die in het rapport berekening wederrechtelijk voordeel zijn gebruikt en die zijn ontleend aan het zogenoemde BOOM-rapport.
Overeenkomstig het rapport brengt het hof naast de reguliere kosten ook een bedrag van
€ 2.138,56 in mindering op de bruto winst, nu in het pand 652 gram gedroogde hennep is aangetroffen, die geen voordeel heeft opgeleverd.
Voorts zal het hof naar aanleiding van het verweer van de verdediging ook de door de raadsman gestelde huurkosten van het pand in mindering brengen. Nu er voor de berekening van het voordeel van uitgegaan wordt dat 2 van de 3 oogsten voordeel hebben opgeleverd, zullen niet de huurkosten van de volledige periode (13 november 2011 tot en met 10 juni 2012) in mindering worden gebracht, maar 2/3e daarvan.
Het voorgaande levert de volgende berekening op:
Bruto opbrengst:
- 2602 (planten) x 18,4 gram (opbrengst per plant) x 2 (oogsten) = 95.753,60 kg
- 95.753,60 (totaal kg hennep) x € 3.280,- (opbrengt per kg) = € 314.071,80
Totale kosten:
- afschrijvingskosten (€ 500,- per oogst) = € 1.000,00
- stekken en overige kosten (€ 6,18 per plant) = € 32.160,72
- knipkosten (€ 2,00 per plant) = € 10.408,00
- gedroogde hennep (0,652 gram x € 3.280 kiloprijs = € 2.138,56
- huur (2/3e van € 24.000,-)
= € 16.000,00 +
€ 61.707,28
Voordeel [adres 1] :
- Bruto opbrengst: € 314.071,80
- Totale kosten:
€ 61.707,28 -

€ 252.364,52

Verkoop van hennepstekken
In het arrest in de onderliggende strafzaak is overwogen dat [medeverdachte] in totaal ongeveer 25.500 stekken heeft geleverd en dat deze uiteindelijk naar veroordeelde gingen. Het hof gaat hiervan uit en acht niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte] ‘slechts’ 18.000 stekken aan veroordeelde zou hebben geleverd.
Voor wat betreft de verkoopprijs van de stekken gaat het hof uit van de verklaring van [medeverdachte 2] , die aangeeft dat de stekjes voor € 2,50 werden verkocht en dat hij (als tussenhandelaar) 20 à 25 cent per stekje ontving. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij per stekje € 1,35 betaald kreeg. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig en gaat bij de berekening van dit bedrag uit. Dat er sprake is geweest van een hogere inkoopprijs zoals door de raadsman gesuggereerd is niet aannemelijk geworden. Voorts gaat het hof uit van genoten winst met betrekking tot alle geleverde stekken, ook die die zijn geleverd voor de eigen kwekerij aan de [adres 1] , nu bij de berekening van het voordeel dat uit die kwekerij is genoten, is uitgegaan van betaling van de marktprijs voor de ingekochte stekken en niet van de inkoopprijs die aan [medeverdachte] werd betaald.
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een deel van de stekken die voor eigen kwekerijen zouden zijn gebruikt, in mindering te brengen op het totaal, zoals in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebeurd.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
Bruto opbrengst:
- 25.500 (stekken) x € 2,50 (verkoopprijs) = € 63.750,00
Totale kosten:
- 25.500 (stekken) x € 1,35 (inkoopprijs) = € 34.425,00
- 25.500 (stekken) x € 0,25 (vergoeding [medeverdachte 2] ) =
€ 6.375,00 +
€ 40.800,00
Voordeel verkoop stekken:
- Bruto opbrengst: € 63.750,00
- Totale kosten:
€ 40.800,00 -

€ 22.950,00

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is om het voordeel dat met de verkoop van stekken is behaald door tweeën te delen ( [medeverdachte 2] /verdachte), zoals door de verdediging is bepleit. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft [medeverdachte 2] voor zijn rol een vergoeding ontvangen, zodat het aannemelijk is dat de resterende opbrengst veroordeelde ten goede kwam.
Hennepkwekerij [adres 2]
De rechtbank heeft op p. 13 van het vonnis in de strafzaak met betrekking tot feit 2 (voor zover het betreft het in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 bewerken, verstrekken en vervoeren van hennep in de [adres 2] ) en feit 5 (het op of omstreeks 13 juni 2012 telen, bewerken, verwerken, verstrekken en vervoeren van hennep in de [adres 2] expliciet overwogen dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen en heeft veroordeelde in zoverre vrijgesproken. Met de raadsman maar anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat veroordeelde (desondanks) uit deze kwekerij, uit soortgelijke feiten, voordeel zou hebben ontvangen. Ook is niet zonder meer aannemelijk dat de winst uit deze kwekerij de criminele organisatie, en daarmee indirect veroordeelde, te goede zou zijn gekomen. Daartoe heeft het openbaar ministerie onvoldoende aangevoerd.

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:

[adres 1] : € 252.364,52
Verkoop van hennepstekken
:€ 22.950,00 +
€ 275.314,52
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om voornoemd bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen. Het hof ziet geen aanleiding hierbij de hoofdelijkheidsclausule toe te passen zoals door de advocaat-generaal gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
275.314,52 (tweehonderdvijfenzeventigduizend driehonderdveertien euro en tweeënvijftig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 275.314,52 (tweehonderdvijfenzeventigduizend driehonderdveertien euro en tweeënvijftig cent).
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 20 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.