3.2..Conclusie
Feit 1 (leiding geven aan een criminele organisatie)
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen kan worden vastgesteld dat verdachte de hennepkwekerij aan de [adres 3] heeft geëxploiteerd, dat er op zijn initiatief en onder zijn leiding hennepknipdagen hebben plaatsgevonden waaraan veelal dezelfde personen deelnamen en waarbij de oogst van hennepkwekerij(en) werd geknipt, en dat hij zich bezig heeft gehouden met de handel in hennepstekken. Terecht is in het vonnis overwogen dat de growshop ‘ [naam growshop] ’, waarvan verdachte eigenaar was, binnen dit alles een centrale rol heeft gespeeld. De growshop fungeerde als ontmoetingsplaats en op de knipdagen verzamelde de knipploeg zich (op het terrein) bij de growshop en keerde daar aan het eind van de dag weer terug. Daarnaast werden er in de growshop bestellingen gedaan voor hennepstekken. Zoals hiervoor uiteen is gezet, heeft verdachte bij deze activiteiten steeds een bepalende, sturende rol gehad en bevond hij zich in een positie waarin hij anderen instructies en opdrachten kon geven. Overeenkomstig het vonnis en het standpunt van de advocaat-generaal, kan dan ook worden bewezen dat verdachte leiding heeft gegeven aan de criminele organisatie.
Op grond van hetgeen onder het kopje ‘knipdagen’ is overwogen, kan de hennepkwekerij aan [adres 1] aan de hiervoor genoemde criminele organisatie worden toegeschreven. De kwekerij werd immers (mede) geëxploiteerd door [naam 4] en [medeverdachte 1] , die allebei deel uitmaken van de organisatie, en de hennep werd geknipt door de vaste knipploeg van de organisatie.
Wat de pleegperiode van feit 1 betreft gaat het hof gezien het voorgaande uit van de begindatum 1 november 2010, omdat [naam 3] vanaf die datum het pand heeft gehuurd.
Feit 2 (medeplegen overtreding artikel 3B Opiumwet in de periode 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012)
Gelet op hetgeen het hof hierboven reeds heeft overwogen acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in voornoemde periode, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep ( [adres 3] te Enschede), en het (meermalen) vervoeren, bewerken en/of verwerken van hennep en/of hennepstekken in [plaats] .
Voor wat betreft de pleegperiode gaat het hof op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] uit van 1 juni 2011.
Feit 3 (medeplegen overtreding artikel 3B Opiumwet op 10 juni 2012, [adres 2] )
Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij zich op 10 juni 2012 met betrekking tot de woonboot aan de [adres 2] schuldig heeft gemaakt aan één of meer van de ten laste gelegde hennepgerelateerde handelingen. Uit het dossier blijkt dat verdachte op voornoemde datum met medeverdachte [medeverdachte 2] een blauw vat op voornoemd adres heeft afgeleverd. In het vat bleek hennep te zitten. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het leveren en/of verstrekken van hennep. Daarnaast hebben meerdere personen zich op deze datum schuldig gemaakt aan het knippen van hennep op voornoemde woonboot, hetgeen plaatsvond op initiatief en onder leiding van verdachte, zoals hiervoor is overwogen. Verdachte kan daarom tevens als medepleger van het bewerken en/of verwerken van hennep worden aangemerkt.
Feit 4 (medeplegen overtreding artikel 11 Opiumwet op 10 juni 2012, [adres 3] )
Op grond van de waarnemingen van het observatieteam kan worden vastgesteld dat de hennep die door verdachte en [medeverdachte 2] op 10 juni 2012 bij de [adres 2] werd afgeleverd, afkomstig was uit het pand aan de [adres 3] . De hennep werd daar door verdachte en [medeverdachte 2] in een bus opgehaald. Aldus hebben zij zich die dag schuldig gemaakt aan het vervoeren van hennep.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11 vijfde lid, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en
aan welke organisatie door hem, verdachte, feitelijk leiding is/werd gegeven.
2:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, (een) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of geleverd en/of verstrekt in een woonboot aan de [adres 2] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervoerd, in/vanuit een pand aan de [adres 3] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een jaar leiding gegeven aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de exploitatie en handel in hennep(stekken), waarmee hij een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, is verdachte als ‘spin in het web’ aan te merken en had hij bij de verschillende activiteiten van de organisatie een essentiële en bepalende rol. Verdachte heeft hierbij kennelijk steeds gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin. Dat hij zich er niet van heeft weerhouden familie en vrienden te betrekken bij zijn criminele bezigheden en hij ter terechtzitting van het hof geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen, rekent het hof hem zwaar aan.
In het nadeel van verdachte spreekt voorts dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 februari 2016 eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier blijken en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft aangegeven dat hij al enkele jaren geleden is gestopt met de growshop. Daarna is hij met een compagnon een camping begonnen in Duitsland, echter dit is op een faillissement uitgelopen. Ongeveer anderhalf jaar geleden heeft verdachte met onder andere zijn zoon een autoschadebedrijf opgestart. Verdachte heeft aangegeven dat hij lange dagen maakt en hier net van kan rondkomen.
Door de raadsman van verdachte is er voorts, met verwijzing naar diverse door hem overgelegde stukken, op gewezen dat verdachte reeds diverse nadelige gevolgen van de onderhavige strafzaak heeft ondervonden. De verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het onderzoek van politie en justitie zich onevenredig veel op verdachte en zijn familie heeft gericht. Gelet op de daarbij ingediende forse ontnemingsvordering, is het volgens de raadsman onredelijk om verdachte alsnog te confronteren met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf zou in zijn visie passender zijn, gelet op de straffen die in zaken van medeverdachten zijn opgelegd.
Het hof kan de verdediging hierin niet volgen omdat een taakstraf volstrekt geen recht zou doen aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. Verdachtes strafrechtelijk verleden in aanmerking genomen, kan op deze feiten niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dat er ten aanzien van verdachte een hogere straf is geëist en door de rechtbank is opgelegd dan ten aanzien van medeverdachten is te verklaren vanuit het feit dat verdachte als leider van de organisatie is aangemerkt. Nu het hof ook van deze rolverdeling uitgaat, zal in hoger beroep aan verdachte eveneens een hogere straf worden opgelegd dan aan de medeverdachten. Alles afwegende is oplegging van een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden. De door de advocaat-generaal geëiste en door de rechtbank opgelegde straf, acht het hof te fors.
In het dossier bevindt zich een beslaglijst d.d. 24 mei 2013. Blijkens de aantekening op die lijst is een aantal voorwerpen al teruggegeven (aan derden) dan wel in zaken van derden in beslag genomen. Met betrekking tot die voorwerpen neemt het hof in deze zaak dan ook geen beslissing. Ten aanzien van de overige voorwerpen geldt dat op de meeste voorwerpen conservatoir beslag rust op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering. Om die reden zal het hof geen beslissing nemen omtrent die voorwerpen. De voorwerpen 31 t/m 37 betreffen munitie waarvan het enkele voorhanden hebben (door wie dan ook) in strijd is met de wet. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is eveneens in strijd met de wet. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Van de voorwerpen onder nr. 49 (postzegelverzameling), nr. 51 (horloge merk Festina F18381), nr. 56 (horloge merk Invicta 4664), nr. 57 (horloge merk Festina F16222), nr. 74 (zonnebril), nr. 77 (horloge merk Festina), nr. 78 (horloge merk Festina), zal het hof conform de aantekening op de lijst de teruggave aan de verdachte gelasten.
De voorwerpen onder nummer 53 t/m 55, 95 en 63, 68, 69, 71 t/m 73 betreffen namaak merkhorloges. Met betrekking tot deze voorwerpen is een misdrijf begaan (schending van het merkrecht) en is het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet, c.q. het algemeen belang. De voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Van voorwerp nr. 85 (personenauto Toyota, kenteken 18 JKP 5) is gebleken dat deze auto op naam van [medeverdachte 2] staat. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal het hof overeenkomstig de aantekening op de lijst teruggave gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 (voor zover betrekking hebbende op het adres [adres 1] ) en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 31 t/m 37 (munitie);
- nr. 53 t/m 55, 95 en 63, 68, 69, 71 t/m 73 (namaak merkhorloges).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 49 (postzegelverzameling);
- nr 51 (horloge merk Festina F18381);
- nr 56 (horloge merk Invicta 4664);
- nr. 57 (horloge merk Festina F16222);
- nr. 74 (zonnebril);
- nr. 77 (horloge merk Festina);
- nr. 78 (horloge merk Festina).
Gelast de
teruggaveaan [medeverdachte 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nr. 85 (personenauto Toyota, kenteken 18 JKP 5).
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 20 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.