ECLI:NL:GHARL:2016:3124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
21-006395-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie met betrekking tot grootschalige hennepteelt en -handel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, die een leidende rol speelde in een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige teelt en handel in hennep, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar de hennepkwekerij aan [adres 3], waar op 10 juni 2012 een in werking zijnde kwekerij werd aangetroffen met 65 hennepplanten en duizenden restanten van geoogste planten. De verdachte heeft zich in de periode van 1 november 2010 tot en met 10 juni 2012 schuldig gemaakt aan het telen, bewerken en vervoeren van hennep, en heeft leiding gegeven aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol speelde in de organisatie, die onder andere hennepknipdagen organiseerde en een growshop exploiteerde. De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn leidinggevende rol en betrokkenheid bij de hennephandel. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen die vrijspraak. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006395-13
Uitspraak d.d.: 20 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 juni 2013 met parketnummer 07-663520-11 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15, 16 april 2016, 6 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit en tot veroordeling van verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.J.M. Kobossen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten het - kort gezegd - (mede)plegen van het telen van hennep in een pand aan [adres 1] . Voor zover het hoger beroep van verdachte tegen deze vrijspraak is gericht, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij zich in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 schuldig heeft gemaakt aan het, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, overtreden van artikel 3B van de Opiumwet, gepleegd in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of elders in Nederland.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 in hoger beroep in volle omvang aan de orde is, ook waar het gaat om betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij die aan [adres 1] is aangetroffen. Van een impliciet cumulatieve tenlastelegging is geen sprake nu er ‘slechts’ meerdere pleegplaatsen ten laste zijn gelegd, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft dit standpunt bestreden en aangevoerd dat de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij aan [adres 1] in hoger beroep niet opnieuw aan de orde kan komen via feit 2.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank op p. 13 van het vonnis met betrekking tot feit 2 (voor zover het betreft het in de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 bewerken, verstrekken en vervoeren van hennep in [adres 1] ) en feit 5 (het op of omstreeks 13 juni 2012 telen, bewerken, verwerken, verstrekken en vervoeren van hennep in [adres 1] ) expliciet heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen en heeft verdachte in zoverre vrijgesproken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd verdachte onder 2 één of meer van de onder artikel 3B van de Opiumwet genoemde strafbare gedragingen ten aanzien van de onder feit 3, 4 en 5 genoemde locaties [adres 2] , [adres 3] en [adres 1] ten laste te leggen. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, betreft de betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij aan [adres 1] dan ook een impliciet cumulatief ten laste gelegd feit. Nu verdachte hiervan door de rechtbank is vrijgesproken en er van de zijde van het openbaar ministerie geen hoger beroep is ingesteld, zal verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Dat er met betrekking tot feit 3 en 4 sprake zou zijn van een ‘dubbel’ ten laste gelegd feit zoals de raadsman heeft aangevoerd, als gevolg waarvan het openbaar ministerie volgens hem niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het hoger beroep, kan het hof niet volgen. Bij feit 3 gaat het blijkens de tenlastelegging immers om de pleeglocatie [adres 2] en bij feit 4 om de [adres 3] .
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 10 juni 2012 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken weed, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) is opgericht en/of aan welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven en/of tot het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven feitelijk leiding is/werd gegeven en/of tot het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) opdracht is/werd gegeven en/of aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven.
2:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan (ongeveer honderden kilo's hennep en/of tientallen duizenden hennepstekken), in elk geval op verschillende tijdstip(pen) en/of in verschillende periode(s) en/op diverse plaats(en)/locatie(s) (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand/woonboot aan de [adres 2] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 98,81 kilo hennep), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres 3] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 65 hennepplanten en/of 2464 en 138 restanten van net geoogste hennepplanten en/of 5040 oudere hennepplantenresten), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs

1.Standpunt verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof verweer gevoerd ten aanzien van de pleegperiode, het aantal knipdagen en het feit dat verdachte door de rechtbank als leidinggevende van de organisatie is aangemerkt. Aangezien het pand aan de [adres 3] vanaf 1 november 2011 is gehuurd en de hennepkwekerij vanaf medio/eind december is ingericht en er doorgaans pas na ongeveer 3 maanden kan worden geoogst, dient voor het begin van de pleegperiode uit te worden gegaan van medio december en dient 17 maart 2012 als eerste knipdag te worden aangemerkt, aldus de raadsman.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof als getuige een verklaring afgelegd, welke verklaring met instemming van verdachte en diens raadsman in verdachtes eigen dossier is gevoegd. In deze verklaring erkent verdachte dat hij wel eens heeft geregeld dat mensen hennep konden knippen. Verdachte: “Er kwamen wel eens mensen in de winkel (het hof begrijpt: in de growshop [naam growshop] ) die wilden knippen en er kwamen ook wel eens mensen die knippers zochten. Ik heb toen als tussenpersoon gefungeerd. Ten aanzien van de hennepkwekerij die aan de [adres 3] is aangetroffen heeft verdachte verklaard: “We hebben wel wat dingen verzorgd en opgezet daar”. Volgens verdachte is er aan de [adres 3] twee keer geoogst en is er een beetje winst behaald, waar verdachte een deel van kreeg.
Verdachte heeft ontkend dat hij heeft gehandeld in hennep(stekken) en dat hij aan de top van de organisatie zou staan. Volgens verdachte zijn er nog andere verdachten die tijdens het onderzoek buiten beeld zijn gebleven. Deze personen zouden ook een belangrijke rol hebben gespeeld en hun rol zou min of meer gelijkwaardig aan die van hem zijn geweest.

2.Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van laatstgenoemde verklaring van verdachte gesteld dat verdachte zijn eigen rol probeert te minimaliseren en heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. De rechtbank is in de optiek van de advocaat-generaal terecht tot een bewezenverklaring gekomen van het leidinggeven aan een criminele organisatie. Ook de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.

3.Oordeel hof

Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten.
3.1.
Vaststelling feiten
Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten eigenaar van de growshop ‘ [naam growshop] ’, gevestigd bij zijn woonadres aan [adres 4] .
Hennepkwekerij [adres 3]
Op 10 juni 2012 is in het pand aan de [adres 3] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In de kwekerij stonden 65 planten in bloei. Daarnaast werden er 2602 restanten van geoogste hennepplanten aangetroffen en 5040 plantenresten verpakt in vuilniszakken. Zoals hiervoor is aangegeven heeft verdachte erkend dat hij samen met anderen bij deze kwekerij betrokken is geweest. Hoewel het hof er inderdaad van uitgaat dat er meerdere mensen bij deze kwekerij zijn betrokken, acht het hof niet aannemelijk dat deze personen daarbij een even belangrijke rol als of zelfs grotere rol dan verdachte speelden, zoals verdachte dat heeft doen voorkomen. Verdachte heeft een en ander op geen enkele wijze geconcretiseerd, waardoor dit niet aannemelijk is geworden. Dat het alarm van het pand in verbinding stond met de telefoon van verdachte is bovendien een belangrijke aanwijzing dat de kwekerij aan verdachte toebehoorde. Daarnaast neemt het hof in aanmerking hetgeen hierna over verdachtes rol binnen de criminele organisatie zal worden overwogen.
Van belang is voorts dat op grond van de waarnemingen van het observatieteam aannemelijk is geworden dat (een deel van) de blauwe vaten die van en naar de woonboot aan de [adres 2] werden gebracht, en waarvan gebleken is dat daarin hennep werd vervoerd, door verdachte en/of medeverdachte(n) werden opgehaald/gevuld bij de kwekerij aan de [adres 3] .
Op basis van het voorgaande acht het hof boven redelijke twijfel verheven dat de kwekerij aan de [adres 3] onder verantwoordelijkheid van verdachte werd geëxploiteerd.
Hennepknipdagen
Verdachte heeft erkend dat hij betrokken is geweest bij het organiseren van zogenoemde hennepknipdagen. Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de verklaring van verdachte dat hij dit in opdracht van anderen heeft gedaan, niet aannemelijk geworden, nu dit op geen enkele manier is gespecificeerd. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte bij de hennepknipdagen juist een essentiële rol heeft gespeeld in plaats van dat hij slechts als tussenpersoon heeft opgetreden zoals hij zelf heeft verklaard. Verdachte heeft zelf potentiële knippers benaderd en afspraken gemaakt over knipdagen, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] ingeschakeld om anderen te vragen voor het knippen van hennep, heeft meermalen ‘knippers’ naar de kniplocatie gebracht, voor boodschappen gezorgd, de te knippen hennep aangeleverd en de knippers uitbetaald. Illustratief voor het feit dat verdachte het bij de knipdagen voor het zeggen had, is dat het verdachte was die knippers verbood om hun telefoon mee te nemen.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kan worden vastgesteld dat de knipdagen (in ieder geval) vanaf 22 oktober 2011 hebben plaatsgevonden. Hetgeen de raadsman omtrent de hennepkwekerij aan de [adres 3] heeft aangevoerd, laat de mogelijkheid onverlet dat er andere hennepkwekerijen zijn geweest waar hennep is geknipt. Dat dit inderdaad het geval is geweest blijkt uit verklaringen van [naam 1] en [naam 2] inhoudende dat zij op meerdere locaties hennep hebben geknipt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bovendien verklaard dat hij ongeveer vanaf juni 2011 hennep heeft geknipt.
Op basis van de observaties en de verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat er op 22 oktober 2011, 12 november 2011, 26 november 2011, 14 januari 2012, 15 januari 2012, 28 januari 2012, 29 januari 2012, 17 maart 2012, 7 april 2012 en 10 juni 2012 knipdagen hebben plaatsgevonden. Op vijf van deze dagen (14 januari 2012, 28 januari 2012, 17 maart 2012, 7 april 2012 en 10 juni 2012) is door het observatieteam waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ’s ochtends vroeg rond 06:00 à 07:00 uur zijn vertrokken, vóórdat de knippers omstreeks 08:00 uur vertrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hieromtrent verklaard: “Ik heb van hun begrepen dat hun allereerst naar de hennepkwekerij gaan om daar de hennepplanten grof af te knippen en te vervoeren naar de kniplocatie. V: Hoe vervoerden ze dat dan? A: In blauwe tonnen en deze kwamen dan bij ons, waarna wij de planten fijner knipten.” Het hof acht deze verklaring geloofwaardig, nu inderdaad is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 2] zich met het vervoeren van blauwe vaten hebben bezig gehouden en dat in een dergelijk vat hennep bleek te zitten.
Voorts kan op grond van observaties en verklaringen in het dossier worden vastgesteld dat er op 24 maart 2012, 31 maart 2012 en 2 juni 2012 knipdagen hebben plaatsgevonden, waarbij de hennep in de kwekerij aan [adres 1] werd geknipt. Dit pand werd vanaf 1 november 2010 door [naam 3] gehuurd. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachtes zoon [naam 4] als (mede)verantwoordelijke van deze kwekerij kan worden aangemerkt en dat hij niet alleen als chauffeur en hennepknipper is opgetreden maar dat hij er ook voor zorgde dat de stekken na een oogst weer opnieuw werden opgezet. Hierbij werd hij geholpen door medeverdachte [medeverdachte 1] . Voorts is van belang dat de groep personen die in Enschede kwam om hennep te knippen grotendeels uit dezelfde personen bestond als die betrokken waren bij de hiervoor door genoemde knipdagen, die door verdachte werden georganiseerd. Daarnaast heeft [naam 1] verklaard dat zij vanaf 2010 (met een onderbreking) hennep knipte en dat zulks veelal met een vaste groep gebeurde.
Handel in hennepstekken
Op 12 juni 2012 is op het adres [adres 5] , het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 3] , een in werking zijnde hennepstekkerij aangetroffen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eind november 2011 is begonnen met de hennepstekkerij en dat hij één grote afnemer had. Deze afnemer wordt door [medeverdachte 3] aanvankelijk ‘meneer X’ genoemd. Later geeft hij aan dat hij hiermee medeverdachte [medeverdachte 4] bedoelde. Aan deze meneer X - [medeverdachte 4] derhalve - heeft [medeverdachte 3] in totaal vanaf februari (het hof begrijpt: februari 2012) ongeveer 25.500 stekken geleverd. Uiteindelijk gingen de stekken naar [verdachte] , zo heeft [medeverdachte 3] verklaard. Een en ander strookt met de verklaring van [naam 5] . [naam 5] heeft op 11 juni 2012 bij de politie verklaard dat hij sinds ongeveer een half jaar stekken knipt bij de kwekerij aan de [adres 5] . Naast het knippen van stekken heeft [naam 5] bestellingen voor stekken doorgegeven aan [medeverdachte 3] . Dit deed hij op verzoek van verdachte. De stekken werden door [medeverdachte 3] naar de garage van [medeverdachte 4] gebracht, alwaar de stekken konden worden afgehaald. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] , die regelmatig werkzaamheden verrichtte in de growshop, heeft verklaard dat de stekken werden klaargezet in de garage van [medeverdachte 4] en dat ze daar opgehaald konden worden. [medeverdachte 1] heeft daarbij aangegeven dat er mensen in de winkel kwamen (het hof begrijpt: in de growshop) die een bestelling deden van een aantal stekken. [medeverdachte 1] noteerde deze dan en zorgde dat het briefje klaar lag voor verdachte.
3.2.
.Conclusie
Feit 1 (leiding geven aan een criminele organisatie)
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen kan worden vastgesteld dat verdachte de hennepkwekerij aan de [adres 3] heeft geëxploiteerd, dat er op zijn initiatief en onder zijn leiding hennepknipdagen hebben plaatsgevonden waaraan veelal dezelfde personen deelnamen en waarbij de oogst van hennepkwekerij(en) werd geknipt, en dat hij zich bezig heeft gehouden met de handel in hennepstekken. Terecht is in het vonnis overwogen dat de growshop ‘ [naam growshop] ’, waarvan verdachte eigenaar was, binnen dit alles een centrale rol heeft gespeeld. De growshop fungeerde als ontmoetingsplaats en op de knipdagen verzamelde de knipploeg zich (op het terrein) bij de growshop en keerde daar aan het eind van de dag weer terug. Daarnaast werden er in de growshop bestellingen gedaan voor hennepstekken. Zoals hiervoor uiteen is gezet, heeft verdachte bij deze activiteiten steeds een bepalende, sturende rol gehad en bevond hij zich in een positie waarin hij anderen instructies en opdrachten kon geven. Overeenkomstig het vonnis en het standpunt van de advocaat-generaal, kan dan ook worden bewezen dat verdachte leiding heeft gegeven aan de criminele organisatie.
Op grond van hetgeen onder het kopje ‘knipdagen’ is overwogen, kan de hennepkwekerij aan [adres 1] aan de hiervoor genoemde criminele organisatie worden toegeschreven. De kwekerij werd immers (mede) geëxploiteerd door [naam 4] en [medeverdachte 1] , die allebei deel uitmaken van de organisatie, en de hennep werd geknipt door de vaste knipploeg van de organisatie.
Wat de pleegperiode van feit 1 betreft gaat het hof gezien het voorgaande uit van de begindatum 1 november 2010, omdat [naam 3] vanaf die datum het pand heeft gehuurd.
Feit 2 (medeplegen overtreding artikel 3B Opiumwet in de periode 1 november 2010 tot en met 9 juni 2012)
Gelet op hetgeen het hof hierboven reeds heeft overwogen acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in voornoemde periode, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep ( [adres 3] te Enschede), en het (meermalen) vervoeren, bewerken en/of verwerken van hennep en/of hennepstekken in [plaats] .
Voor wat betreft de pleegperiode gaat het hof op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] uit van 1 juni 2011.
Feit 3 (medeplegen overtreding artikel 3B Opiumwet op 10 juni 2012, [adres 2] )
Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij zich op 10 juni 2012 met betrekking tot de woonboot aan de [adres 2] schuldig heeft gemaakt aan één of meer van de ten laste gelegde hennepgerelateerde handelingen. Uit het dossier blijkt dat verdachte op voornoemde datum met medeverdachte [medeverdachte 2] een blauw vat op voornoemd adres heeft afgeleverd. In het vat bleek hennep te zitten. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het leveren en/of verstrekken van hennep. Daarnaast hebben meerdere personen zich op deze datum schuldig gemaakt aan het knippen van hennep op voornoemde woonboot, hetgeen plaatsvond op initiatief en onder leiding van verdachte, zoals hiervoor is overwogen. Verdachte kan daarom tevens als medepleger van het bewerken en/of verwerken van hennep worden aangemerkt.
Feit 4 (medeplegen overtreding artikel 11 Opiumwet op 10 juni 2012, [adres 3] )
Op grond van de waarnemingen van het observatieteam kan worden vastgesteld dat de hennep die door verdachte en [medeverdachte 2] op 10 juni 2012 bij de [adres 2] werd afgeleverd, afkomstig was uit het pand aan de [adres 3] . De hennep werd daar door verdachte en [medeverdachte 2] in een bus opgehaald. Aldus hebben zij zich die dag schuldig gemaakt aan het vervoeren van hennep.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11 vijfde lid, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en
aan welke organisatie door hem, verdachte, feitelijk leiding is/werd gegeven.
2:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, (een) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of geleverd en/of verstrekt in een woonboot aan de [adres 2] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervoerd, in/vanuit een pand aan de [adres 3] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een jaar leiding gegeven aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de exploitatie en handel in hennep(stekken), waarmee hij een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, is verdachte als ‘spin in het web’ aan te merken en had hij bij de verschillende activiteiten van de organisatie een essentiële en bepalende rol. Verdachte heeft hierbij kennelijk steeds gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin. Dat hij zich er niet van heeft weerhouden familie en vrienden te betrekken bij zijn criminele bezigheden en hij ter terechtzitting van het hof geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen, rekent het hof hem zwaar aan.
In het nadeel van verdachte spreekt voorts dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 februari 2016 eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier blijken en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft aangegeven dat hij al enkele jaren geleden is gestopt met de growshop. Daarna is hij met een compagnon een camping begonnen in Duitsland, echter dit is op een faillissement uitgelopen. Ongeveer anderhalf jaar geleden heeft verdachte met onder andere zijn zoon een autoschadebedrijf opgestart. Verdachte heeft aangegeven dat hij lange dagen maakt en hier net van kan rondkomen.
Door de raadsman van verdachte is er voorts, met verwijzing naar diverse door hem overgelegde stukken, op gewezen dat verdachte reeds diverse nadelige gevolgen van de onderhavige strafzaak heeft ondervonden. De verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het onderzoek van politie en justitie zich onevenredig veel op verdachte en zijn familie heeft gericht. Gelet op de daarbij ingediende forse ontnemingsvordering, is het volgens de raadsman onredelijk om verdachte alsnog te confronteren met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf zou in zijn visie passender zijn, gelet op de straffen die in zaken van medeverdachten zijn opgelegd.
Het hof kan de verdediging hierin niet volgen omdat een taakstraf volstrekt geen recht zou doen aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. Verdachtes strafrechtelijk verleden in aanmerking genomen, kan op deze feiten niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dat er ten aanzien van verdachte een hogere straf is geëist en door de rechtbank is opgelegd dan ten aanzien van medeverdachten is te verklaren vanuit het feit dat verdachte als leider van de organisatie is aangemerkt. Nu het hof ook van deze rolverdeling uitgaat, zal in hoger beroep aan verdachte eveneens een hogere straf worden opgelegd dan aan de medeverdachten. Alles afwegende is oplegging van een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden. De door de advocaat-generaal geëiste en door de rechtbank opgelegde straf, acht het hof te fors.
Beslag
In het dossier bevindt zich een beslaglijst d.d. 24 mei 2013. Blijkens de aantekening op die lijst is een aantal voorwerpen al teruggegeven (aan derden) dan wel in zaken van derden in beslag genomen. Met betrekking tot die voorwerpen neemt het hof in deze zaak dan ook geen beslissing. Ten aanzien van de overige voorwerpen geldt dat op de meeste voorwerpen conservatoir beslag rust op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering. Om die reden zal het hof geen beslissing nemen omtrent die voorwerpen. De voorwerpen 31 t/m 37 betreffen munitie waarvan het enkele voorhanden hebben (door wie dan ook) in strijd is met de wet. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is eveneens in strijd met de wet. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Van de voorwerpen onder nr. 49 (postzegelverzameling), nr. 51 (horloge merk Festina F18381), nr. 56 (horloge merk Invicta 4664), nr. 57 (horloge merk Festina F16222), nr. 74 (zonnebril), nr. 77 (horloge merk Festina), nr. 78 (horloge merk Festina), zal het hof conform de aantekening op de lijst de teruggave aan de verdachte gelasten.
De voorwerpen onder nummer 53 t/m 55, 95 en 63, 68, 69, 71 t/m 73 betreffen namaak merkhorloges. Met betrekking tot deze voorwerpen is een misdrijf begaan (schending van het merkrecht) en is het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet, c.q. het algemeen belang. De voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Van voorwerp nr. 85 (personenauto Toyota, kenteken 18 JKP 5) is gebleken dat deze auto op naam van [medeverdachte 2] staat. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal het hof overeenkomstig de aantekening op de lijst teruggave gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 (voor zover betrekking hebbende op het adres [adres 1] ) en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 31 t/m 37 (munitie);
- nr. 53 t/m 55, 95 en 63, 68, 69, 71 t/m 73 (namaak merkhorloges).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 49 (postzegelverzameling);
- nr 51 (horloge merk Festina F18381);
- nr 56 (horloge merk Invicta 4664);
- nr. 57 (horloge merk Festina F16222);
- nr. 74 (zonnebril);
- nr. 77 (horloge merk Festina);
- nr. 78 (horloge merk Festina).
Gelast de
teruggaveaan [medeverdachte 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nr. 85 (personenauto Toyota, kenteken 18 JKP 5).
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 20 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.