Uitspraak
19 januari 2016
1.[appellant 1] ,
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellant 2],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het exploot van anticipatie van [geïntimeerde] d.d. 15 juni 2015,
- de memorie van antwoord in de incidentele vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
"Het vonnis van de Rechtbank Noord Nederland, locatie Assen (…) gelet op hetgeen bepaald in artikel 234 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren met compensatie van de kosten van partijen."
3.De motivering van de beslissing in het incident
In reconventie heeft de rechtbank verstaan dat de vordering is ingetrokken en heeft zij de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
( i) de eiser in het incident zal belang moeten hebben bij de door hem gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is dat belang in beginsel gegeven;
(iii) bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing;
(iv) indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) indien een dergelijke beslissing ontbreekt - hetzij doordat in vorige instantie geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gevorderd (zoals in dit geval), hetzij doordat de rechter in vorige instantie geen gemotiveerde beslissing op die vordering heeft gegeven - geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(iii) vermelde.
Nu [geïntimeerde] een financieel belang heeft, stelt zij dat haar belang bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring gegeven is.
Ten aanzien van de vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van de proceskosten overweegt het hof dat deze vordering betrekking heeft op een veroordeling strekkende tot betaling van een geldsom. Het belang van [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring van die vordering is dan ook evident: haar belang is erin gelegen dat zij niet op het haar krachtens de veroordeling toekomende hoeft te wachten tot die veroordeling onherroepelijk is geworden (vgl. HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602). De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis geen gemotiveerd oordeel gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Dat de rechtbank bij aanvullend vonnis d.d. 4 maart 2015 heeft geweigerd om deze veroordeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren maakt dit niet anders; uit laatstgenoemd vonnis blijkt alleen dat volgens de rechtbank een vordering tot uitvoerbaarverklaring in eerste aanleg niet (meer) voorlag. Tegenover het hiervoor aangeduide belang heeft [appellant 1] (slechts) gesteld dat sprake is van een restitutierisico aan de zijde van [geïntimeerde] . Een dergelijk risico heeft [appellant 1] naar het oordeel van het hof echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat [geïntimeerde] inmiddels een respectabele leeftijd heeft bereikt waardoor een risico bestaat dat [appellant 1] tijdens de procesgang te maken zal krijgen met erfgenamen en een nalatenschap, is daartoe onvoldoende.