In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2010. De belastinginspecteur had een belastbaar bedrag van € 1.391.128 vastgesteld, waarbij een verliesverrekeningsbeschikking van € 346.736 was vastgesteld. De belanghebbende, [X] B.V., betwistte de hoogte van de belastbare winst en de weigering van de inspecteur om een deel van de verliezen te verrekenen. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 26 januari 2016 in Arnhem werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat de overeengekomen transactieprijs van € 10.600.000 voor de verkoop van een pand tussen gelieerde partijen onzakelijk hoog was en dat de belastinginspecteur de verliesverrekening ten onrechte had geweigerd. De inspecteur daarentegen handhaafde zijn standpunt dat de belastbare winst correct was vastgesteld.
Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat de werkelijke economische waarde (WEV) van het pand lager was dan de transactieprijs op de belanghebbende rustte. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de inspecteur onterecht de verliesverrekening had geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De inspecteur had de belastbare winst terecht vastgesteld en de verliesverrekening was niet mogelijk.