ECLI:NL:GHARL:2016:3020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
21-006210-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Utrecht inzake doodslag en poging tot gewapende woningoverval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht, waarbij de verdachte is veroordeeld voor doodslag en poging tot gewapende woningoverval. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijft in P.I. Veenhuizen. Het hof heeft de zaak behandeld na verwijzing door de Hoge Raad, waarbij het hof op 5 april 2016 de zaak heeft onderzocht. De rechtbank had de verdachte op 28 april 2010 veroordeeld, maar tegen dit vonnis hebben zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De Hoge Raad heeft eerder arrest gewezen, waarbij de zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met een mededader schuldig heeft gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer]. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen doodgeschoten, wat heeft geleid tot groot leed voor de nabestaanden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van 18 jaar geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met overschrijdingen van de redelijke termijn en heeft de straf verlaagd naar 17 jaar en 9 maanden. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 16.068,77, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De beslissing van het hof is op 19 april 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006210-15
Uitspraak d.d.: 19 april 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 april 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-600905-08 en 16-711030-08, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.O. den Otter, naar voren is gebracht.

Procesgang

De rechtbank Utrecht heeft verdachte bij vonnis van 28 april 2010:
ter zake het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 primair en het in de zaak met parketnummer 16-600905-08 onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en
ter zake het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 subsidiair en 2 en het in de zaak met parketnummer 16-600905-08 onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstaf van 30 jaren met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
Tegen dat vonnis hebben de verdachte en de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 31 mei 2012:
verdachte en de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat beroep is gericht tegen de gegeven vrijspraak van het in de zaak parketnummer 16-600905-08 onder 2 ten laste gelegde;
het vonnis, waarvan beroep, vernietigd voor zover dit vonnis aan het oordeel van het hof is onderworpen en in zoverre opnieuw recht gedaan;
bewezenverklaard dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 16-600905-08 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan;
verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, met aftrek van de tijd door verdachte doorgebracht in voorarrest.
Tegen dat arrest heeft verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 10 december 2013:
de bestreden uitspraak van het hof vernietigd maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging;
de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, om de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het ingestelde beroep voor het overige.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 6 juni 2014:
het vonnis, waarvan beroep, vernietigd voor zover dit vonnis aan het oordeel van het hof is onderworpen en in zoverre opnieuw recht gedaan;
bewezenverklaard dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd door verdachte doorgebracht in voorarrest;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 16-600905-08 onder 1 primair bewezenverklaarde, op grond van het bepaalde in artikel 423 lid 4 Wetboek van Strafvordering een straf bepaald, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
Tegen dat arrest heeft verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 6 oktober 2015:
de bestreden uitspraak van het hof vernietigd maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, daaronder begrepen de bepaling van de straf ter zake van feit 1 in de zaak met parketnummer 16-600905-08 en feit 2 in de zaak met parketnummer 16‑711030-08 alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
de zaak teruggewezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, om de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep is reeds vernietigd door het eerdere arrest van het hof. Na de cassatie van dit arrest door de Hoge Raad staat nog slechts de straf en de schadevergoedingsmaatregel ter beoordeling.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep geëist dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 16-600905-08 onder 1 primair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar.
Bij de strafoplegging heeft het hof tot uitgangspunt genomen de inmiddels onherroepelijk geworden beslissingen over de bewezenverklaring, de strafbaarheid van de bewezen feiten en de strafbaarheid van verdachte. Het hof is niet gebonden aan eerdere oordelen over de straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] , enkele weken later samen met een mededader een poging heeft gedaan tot een gewapende woningoverval en daarna, wederom in vereniging, het wapen waarmee [slachtoffer] is gedood heeft overgedragen.
Verdachte heeft tweemaal met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Verdachte heeft zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden. De door de advocaat-generaal voorgelezen slachtofferverklaring van de echtgenote van het slachtoffer heeft nogmaals duidelijk gemaakt hoezeer het slachtoffer gemist wordt en hoe het leven van degenen die van hem hielden onherstelbaar is veranderd. Feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Bij de hoogte van de op te leggen straf dient te worden gelet op de straffen die in andere, enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
In deze zaak is zeer strafverzwarend dat uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2016 betreffende verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Het hof neemt in het nadeel van verdachte in het bijzonder in aanmerking dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, slechts elf dagen na het uitzitten van een gevangenisstraf van negen jaren wegens twee pogingen tot gekwalificeerde doodslag met een vuurwapen en een afpersing in vereniging.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan een gedragsdeskundig onderzoek en wordt niet behandeld. In de geestelijke gesteldheid van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten of in een objectief vast te stellen vermindering van de recidivekans is daarom geen strafverminderende omstandigheid te vinden. Het hof overweegt in dit verband dat verdachte weliswaar zegt inmiddels inzicht te hebben in de ernst van de door hem gepleegde feiten, maar het hof is er niet van overtuigd geraakt dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden, gelet op het tijdsverloop vanaf 2008. De redelijke termijn is aangevangen op 31 juli 2008 toen verdachte in verzekering werd gesteld. Sindsdien is de zaak in zes instanties behandeld. Uitgaande van een duur van maximaal zestien maanden per instantie, dient het hof in deze instantie uitspraak te doen binnen 8 jaren na aanvang van de termijn. Dat is het geval. Het hof stelt echter vast dat in de eerste drie instanties de redelijke termijn van zestien maanden steeds is overschreden.
Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met de vastgestelde overschrijdingen.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn is het hof, alles afwegend, van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar passend en geboden is. In verband met de geconstateerde overschrijdingen zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 17 jaar en 9 maanden, waarbij het hof in aanmerking neemt dat in de laatste drie instanties de eerdere overschrijdingen deels zijn gecompenseerd.

Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde]

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-711030-08 onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.068,77 (zestienduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 6.068,77 (zesduizend achtenzestig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
115 (honderdvijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I.D. Leene, griffier,
en op 19 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.