ECLI:NL:GHARL:2016:3002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
21-005652-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en strafoplegging na verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 14 december 2013 op de Rijksweg A27 te Laren, waarbij de bestuurder van een tegemoetkomende auto, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte werd aanvankelijk vrijgesproken van roekeloos rijden, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen door tegen het verkeer in te rijden, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdachte had alcohol gedronken, maar het hof kon niet vaststellen dat hij zich in een toestand bevond zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005652-15
Uitspraak d.d.: 18 april 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 september 2015 met parketnummer 16-660155-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 14 december 2013 te Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (na voorafgaand gebruik van alcohol) op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden) en/of waardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte tegemoetkomende personenauto, waardoor een ander, te weten de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, te weten de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 14 december 2013, te Laren, althans in het arrondissementsparket Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Laren, (na voorafgaand gebruik van alcohol) op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden) en/of waardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) opleveren.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu haars inziens niet is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die tegen het verkeer in heeft gereden.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het volgende wettig en overtuigend bewezen.
Op 14 december 2013 omstreeks 05:04 uur heeft op de Rijksweg A27 te Laren een ongeval plaatsgevonden waarbij twee auto’s, een lichtkleurige Volkswagen Passat variant met kenteken [kenteken] en een donkerkleurige Ford Fiesta met kenteken [kenteken] , frontaal op elkaar zijn gebotst. Bij dit verkeersongeval is de bestuurder van de Ford Fiesta, [slachtoffer] , overleden. Eén van de bestuurders reed op het moment van het ongeval tegen het verkeer in (spookrijden). Zowel de politie - in het naar aanleiding van het ongeval opgemaakte verkeersongevallenanalyse- rapport (VOA) - als de deskundige van het NFI -in zijn rapportage over de bevindingen van de politie - komen tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die de Volkswagen Passat bestuurde, de spookrijder was. Het hof is van oordeel dat de conclusies van de politie en het NFI op goede gronden zijn getrokken en maakt de conclusies tot de zijne. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat is vast komen te staan dat het slachtoffer in Lelystad woonde en onderweg was naar zijn werk in Zeist. Ook acht het hof de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die een op de auto van verdachte gelijkende auto kort voor het ongeval in de verkeerde rijrichting op de vluchtstrook van de afrit Hilversum hebben zien staan, van belang voor de bevestiging van de conclusies van de politie en het NFI.
De verdachte - van wie aannemelijk is dat hij als gevolg van het ongeval retrograde amnesie heeft bekomen en daarmee geen herinnering heeft aan de gebeurtenis - heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de korte tijd na het ongeval afgelegde verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] , die erop neerkomen dat het de Ford Fiesta geweest was die tegen het verkeer in reed. Het hof leidt uit het eerder overwogene - in het bijzonder de VOA en de rapportage van het NFI - af dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zich in de kleur en de grootte van de auto vergist moeten hebben. Hierbij neemt het hof de omstandigheden waaronder de waarnemingen van [getuige 2] en [getuige 3] hebben plaatsgevonden, in aanmerking, waaronder de donkerte, het onverwachte van de situatie voor hen, de snelheden waarmee gereden werd en (daarmee) de korte duur van het waargenomen incident, de bewegingen van de voertuigen na de botsing, waarbij de Ford Fiesta de vrachtauto raakte waarin [getuige 2] en [getuige 3] zich bevonden.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Het gedrag van verdachte moet daarvoor mede worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond voorafgaand aan het ongeval alcoholische dranken heeft genuttigd. Hoeveel glazen dit waren weet verdachte niet. Omdat het resultaat van het bloedonderzoek niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, kan het hof de exacte hoeveelheid niet vaststellen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat verdachte zich bevond in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Wel is duidelijk, dat verdachte op de A27 tegen het verkeer in heeft gereden. Het hof gaat ervan uit dat hij dit is gaan doen vanaf de afrit Hilversum. De reden of oorzaak van deze fout van verdachte is niet duidelijk geworden. In plaats van het opmerken van zijn fout en om te keren is verdachte echter blijven rijden op de niet voor de rijrichting waarin hij reed bestemde weghelft. De afstand tussen de afrit Hilversum en de plaats van het ongeval bedraagt ongeveer 3500 meter. Ten tijde van het ongeval was het donker, maar wel was er enige straatverlichting aanwezig die ook in werking was. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de wegsituatie voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Hij moet hebben gezien dat zich rechts van hem een vangrail bevond en links van hem een vluchtstrook. Ook bevond zich rechts van hem de andere weghelft van de A27, bestemd voor het verkeer richting Eemnes. Dit is een ongebruikelijke situatie omdat de andere weghelft van de snelweg immers altijd links gelegen is. Daarbij komt nog dat verdachte gedurende 3500 meter tegen de achterkant van verkeers- en matrixborden aankeek, wat ook zeer ongebruikelijk is. Verdachte had een en ander moeten opmerken - te meer nu [getuige 2] in de tegemoetkomende vrachtwagen veelvuldig lichtsignalen met de koplampen heeft gegeven - en had daarvoor ook meer dan voldoende gelegenheid, doch heeft dat klaarblijkelijk niet gedaan. Dit levert een ernstige fout op.
Het hof is van oordeel dat dit handelen van verdachte niet als roekeloos in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt maar wel als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Hiervoor zijn in het bijzonder maatgevend de ernst en grootte van de door verdachte gemaakte fouten, zoals deze hiervoor zijn beschreven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op
of omstreeks14 december 2013 te Laren,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk gevalzeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
(na voorafgaand gebruik van alcohol
)op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en
/ofaldus tegen
het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden)
en/ofwaardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte tegemoetkomende personenauto, waardoor een ander, te weten de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, te weten de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte door zijn handelen een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] overleden. De binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voorzien voor een geval als het onderhavige als vertrekpunt van denken in oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
Onder meer uit de slachtofferverklaringen van de moeder en de partner van [slachtoffer] blijkt dat door het handelen van verdachte onzegbaar leed aan de nabestaanden is aangedaan. De vergelding van dat leed en de normbevestiging – verdachte heeft zich immers zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen – vormen de grondslag voor de strafoplegging. Het leed dat de nabestaanden is aangedaan zal echter met geen enkele straf vergolden kunnen zijn.
Ten nadele van verdachte heeft het hof gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte korte tijd voor het ongeval ook veroordeeld is voor een verkeersdelict.
Anders dan de advocaat-generaal, heeft het hof wel in aanmerking genomen dat verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen.
Met name gelet op de ernst van de door verdachte gemaakte fout(en) acht het hof oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel zes maanden bedraagt passend en geboden. Het hof ziet geen bijzondere omstandigheden die oplegging van een korter of langer onvoorwaardelijk deel wenselijk maken.
Er zijn termen om naast het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een voorwaardelijk deel op te leggen uit preventief oogpunt. Gelet op de ernst van het feit en de relatief jonge leeftijd van verdachte is een stok achter te deur wenselijk om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom dergelijk verkeersgedrag zal laten zien.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof oplegging van gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, zoals is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden. Voorts acht het hof, gezien het rijgedrag van verdachte en de gevolgen daarvan, in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar op haar plaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de grijze Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] van de verdachte,
- de blauwe Ford Fiesta met kenteken [kenteken] van het slachtoffer.
Aldus gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.C. Dubelaar, griffier,
en op 18 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 april 2016.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
mr. K.J.F. Roelofs- van Dinther, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.