ECLI:NL:GHARL:2016:2810

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
21-001750-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep mensenhandel met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel en krijgt een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. De zaak betreft de verdachte die de aangeefster heeft geworven en gedwongen tot prostitutie, waarbij hij misbruik maakte van haar verliefdheid en haar financiële kwetsbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bewogen tot prostitutiewerkzaamheden en dat hij heeft geprofiteerd van haar verdiensten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot een andere beslissing kwam dan de rechtbank. De verdachte is vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het hof oordeelt dat er wel degelijk sprake was van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in het verleden al eerder veroordelingen gehad voor vermogens- en geweldsdelicten, wat meeweegt in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade al door de Staat is vergoed.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001750-15
Uitspraak d.d.: 8 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2015 met parketnummer 08-951099-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op verschillende onderdelen tot een andere beslissing komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2013 in de gemeente(n) [plaats] en/of [plaats] en/of te [plaats] en/of [plaats] en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A)een ander of anderen, te weten [aangeefster] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (
sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (
sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte(s) mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [aangeefster] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (
sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten [aangeefster] (
sub 6°),
hierin bestaande dat verdachte tezamen met zijn mededader(s) en/althans alleen (telkens):
- gebruik heeft/hebben gemaakt van het geestelijke en/of lichamelijke overwicht dat hij/zij over die [aangeefster] had(den), en/of
- gebruik heeft/hebben gemaakt van de kwetsbare financiële positie waarin die [aangeefster] zich bevond, en/of
- tegenover die [aangeefster] heeft/hebben gedaan alsof hij/zij het door haar verdiende geld voor haar zou(den) sparen, en/of
- die [aangeefster] meermalen en/althans eenmaal (met kracht) in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of in de buik(streek) heeft geschopt/getrapt en/althans (telkens) in/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt, en/of
- die [aangeefster] aan de haren heeft gerukt/getrokken, en/of
- ( meermalen) heeft/hebben gedreigd met verkrachting en/of het uit de mond slaan van tanden en/althans (telkens) dreigende woorden heeft geuit/geschreeuwd indien die [aangeefster] geen prostitutiewerkzaamheden wilde verrichten en/of had verricht, en/of
- ( meermalen) heeft/hebben gedreigd met een AMK-melding en/of het inseinen van Jeugdzorg betreffende de kinderen van die [aangeefster] , en/of
- controle heeft uitgeoefend over (de betalingen voor) de prostitutiewerkzaamheden van die [aangeefster] door advertenties op haar naam te plaatsen en/of op te waarderen en/of omhoog te plaatsen en/of door haar werktelefoon in zijn/hun bezit te houden en afspraken voor haar te maken met klanten;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen

Verweer strekkende tot uitsluiting van het bewijs van de in het onderzoek [onderzoek B] verkregen gegevens
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het onderzoek [onderzoek B] verkregen gegevens van het bewijs moeten worden uitgesloten. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdediging niet heeft kunnen controleren of die gegevens rechtmatig zijn verkregen, terwijl de informatie uit dat onderzoek de kern van de verdenking raakt en is verwezen in het onderzoek [onderzoek A] .
De vraag is of een machtiging en bevel zijn afgegeven voor het opnemen van telecommunicatie, terwijl de verdachte in het onderzoek [onderzoek B] is vrijgesproken en niet kan worden uitgesloten dat die vrijspraak het gevolg is geweest van een onrechtmatige inzet van opsporingsbevoegdheden. Ook is uit het dossier niet af te leiden dat een machtiging is verkregen voor het ontsleutelen van de pingberichten. Bij gebrek aan informatie hieromtrent stelt de verdediging dat opsporingsmethoden zijn ingezet zonder rechtelijke controle. Dit is een artikel 6 EVRM inbreuk, waarvoor bewijsuitsluiting de enige mogelijke sanctie is. Als de stukken er wel zouden zijn, heeft de rechter-commissaris in redelijkheid niet kunnen komen tot de afgifte van de machtigingen en zijn de resultaten ook in dat geval onrechtmatig verkregen, aldus de raadsrouw.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de inzet van de opsporingsmethoden heeft plaatsgevonden in het onderzoek [onderzoek B] niets afdoet aan de toetsingsverplichting door de zittingsrechter in de onderhavige zaak. Nu het bewijs in de onderhavige zaak voor een groot deel afkomstig is van de inzet van BOB-middelen in het onderzoek [onderzoek B] , moet het onderhavige feit volgens de raadsvrouw geacht deel te hebben uitgemaakt van het onderzoek in die zaak.
Het hof beoordeelt dit verweer als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de toepassing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek; dat is -ingevolge artikel 132 Wetboek van Strafvordering- het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting.
De Hoge Raad overwoog hieromtrent:
"Het voorbereidend onderzoek" uit art. 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte terzake het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte tenlastegelegde feit. [1]
Het onderzoek [onderzoek B] zag
nietop de in de onderhavige zaak tenlastegelegde mensenhandel, maar op een ander feit, zodat niet voldaan is aan de eis dat sprake is van “
het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte terzake het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen”, zodat artikel 359a Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is. Dat het bewijs in de onderhavige zaak voor een groot deel afkomstig is uit het onderzoek [onderzoek B] - zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd - maakt dit niet anders. Niet kan worden gezegd dat het onderhavige feit deel heeft uitgemaakt van het onderzoek [onderzoek B] . Dat zag overduidelijk op een ander feit. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof voegt daar nog aan toe dat de vrijspraak in het onderzoek [onderzoek B] blijkens informatie van de advocaat-generaal niet was gelegen in eventuele onrechtmatigheden met betrekking tot de inzet van opsporingsbevoegdheden. De raadsvrouw heeft de advocaat-generaal bovendien pas bij brief van 22 maart 2016 verzocht om de BOB-stukken uit het onderzoek [onderzoek B] . Zij heeft dit verzoek pas gedaan in een bijzonder laat stadium, te weten drie dagen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling in hoger beroep. Van de advocaat-generaal kon op deze korte termijn niet verwacht worden genoemde stukken boven tafel te krijgen.
Voeging van de BOB-stukken uit het onderzoek [onderzoek B] acht het hof om dezelfde redenen als hiervoor genoemd niet noodzakelijk, zodat het hof ook het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de zaak en voeging van die stukken afwijst.

Inhoudelijke beoordeling

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van sub 1, 4, 6 en 9.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle subleden. Hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht wordt weersproken door de bewijsmiddelen - die later in geval cassatie wordt ingesteld zullen worden uitgewerkt - en de beoordeling daarvan door het hof, zoals hieronder wordt weergegeven.
Uit de bewijsmiddelen blijk dat verdachte een relatie heeft gehad met aangeefster, dat aangeefster gedurende die relatie prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, dat verdachte die prostitutiewerkzaamheden heeft gefaciliteerd en dat hij geprofiteerd heeft van de inkomsten uit die prostitutiewerkzaamheden. Het hof zal voor de toetsing van de bewijsconstructie een iets andere werkwijze volgen dan de rechtbank heeft gedaan, toegespitst op betwiste onderdelen van de bewijsvoering. Daartoe zal worden ingegaan op de volgende punten:
de periode waarin aangeefster de prostitutiewerkzaamheden verrichtte;
de frequentie van die werkzaamheden en de verdiensten;
de vraag of aangeefster door verdachte werd bewogen tot het verrichten van die prostitutiewerkzaamheden en het afstaan van haar verdiensten en zo ja, op welke wijze dat dan gebeurde.
Ad 1. De periode
Aangeefster heeft verklaard dat ze haar werkzaamheden begonnen is in seksclub [Club A] . Volgens de gegevens van de belastingdienst (p. 570) heeft aangeefster daar in juni 2012 gewerkt, welke werkzaamheden dus zijn verricht buiten de tenlastegelegde periode. Aangeefster heeft verklaard dat ze na de werkzaamheden bij [Club A] begonnen is met het ontvangen van klanten op verschillende locaties en met escortwerkzaamheden, d.w.z. seksdiensten bij klanten thuis. Uit de pinggesprekken kan worden afgeleid dat deze werkzaamheden vanaf oktober 2012 plaatsvonden en tot en met april 2013 zijn doorgegaan. Na april zouden, volgens aangeefster, zij en verdachte nog een hotelkamer geboekt hebben in [plaats] , maar onvoldoende is gebleken dat zij aldaar (op verzoek van verdachte) prostitutiewerkzaamheden heeft verricht.
Ad 2. De frequentie van de werkzaamheden en de verdiensten
Noch uit de verklaringen, noch uit het andere bewijsmateriaal wordt precies duidelijk hoe vaak aangeefster heeft gewerkt en hoeveel zij heeft verdiend. Wel blijkt daaruit dat aangeefster werkzaamheden heeft verricht in haar woonplaats ( [plaats] ), [plaats] , [plaats] en [plaats] . Ze is op een gegeven moment met haar kinderen, verdachte en [medeverdachte] , met wie de verdachte ook een relatie had, naar [plaats] gegaan. [medeverdachte] had, volgens aangeefster, toen al de klantentelefoon in bezit (p. 405). Ook is ze met de kinderen, verdachte en [medeverdachte] naar [plaats] geweest. Daar heeft ze drie of vier klanten gehad. In [plaats] heeft aangeefster drie keer escort gedaan. Twee keer heeft verdachte haar toen weggebracht. Eén keer is ze door een klant opgehaald (p. 406). Ook heeft ze klanten bij haar thuis ontvangen. Het eerste weekend heeft ze € 1.200 verdiend (p. 400). In 2013 zijn zij, haar kinderen, verdachte en [medeverdachte] naar [plaats] gegaan. Zij ontving klanten in de woning van een neef van verdachte. Er zijn vier of vijf klanten geweest (p. 407).
Ad 3. De rol van verdachte met betrekking tot die werkzaamheden
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat zij een manier zocht om geld te verdienen voor het aflossen van haar schulden en dat verdachte haar toen getipt heeft om prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten. Uit het dossier kan worden afgeleid dat aangeefster vrijwillig met de prostitutie is begonnen en dat zij niet veel moeite had met de aard van de werkzaamheden. Een vriendin van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster het werk ‘ok vond om te doen’.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte een financieel belang had bij de verdiensten van aangeefster. Aangeefster zelf heeft verklaard dat een groot deel van haar verdiensten naar verdachte ging.
[medeverdachte] heeft op 19 februari 2013 een telefoongesprek gevoerd met een kennis van haar. Tijdens dat gesprek zegt ze: ‘Er is 1 wijf, die werkt voor hem als hoer (…) en wanneer we daar zijn geeft r ook geen aandacht enzo. We komen daar alleen je weet toch, die klant gaat daar geld klaren je weet toch (…). Maar die swa die zet nu foto van hem een facebook mijn man, mijn man dit dat (….) ik begin het een beetje vervelend te worden weet je (….) maar mijn vriend zei, ja het is wel money, we leven wel van dat geld snap je (…). Makkelijk geld. Die wijf geeft alles. Maar ja ze is wel verliefd op hem dat maakt het wel irritant weet je.’ (p. 537 en 538).
Ook geeft [medeverdachte] aan dat ze een Audi A4 heeft. Ze heeft € 1.000 zelf betaald ‘en dat die hoer 700 euro gewerkt heeft. Wel makkelijk hoor, zo’n wijf.’ (p. 538).
Aangeefster heeft verklaard dat de Audi op naam van [medeverdachte] stond, maar dat verdachte er steeds in reed (p. 403). Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat de Audi inderdaad voor een deel is gefinancierd met het geld dat afkomstig was van aangeefster.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat aangeefster verliefd was op verdachte (p. 309). Verdachte zei tegen [medeverdachte] dat aangeefster verliefd op hem was en hem geld gaf (p. 312). Op verzoek van verdachte heeft ze wel een seksadvertentie omhoog geplaatst en ook bediende ze de werktelefoon van aangeefster. Ze nam dan op met de werknaam van aangeefster (p. 345 en 346) en maakte de afspraken met klanten.
Aangeefster heeft verklaard dat de neef van verdachte bij aangeefster in [plaats] heeft gelogeerd. Die neef wilde seks met haar en heeft vervolgens naar verdachte geappt, waarop verdachte heel boos werd op die neef. Die neef zei tegen aangeefster dat verdachte tegen hem had gezegd dat hij van aangeefster af moest blijven omdat aangeefster het brood van verdachte is (p. 407). Uit een afgeluisterd gesprek (dat op 17 maart 2013 is gevoerd) blijkt dat verdachte dat inderdaad gezegd heeft. Verdachte heeft dit ook bekend (p. 139).
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat een vriendin van [medeverdachte] naar Suriname zou vliegen om daar drugs te halen. Verdachte vroeg aangeefster om hem te helpen bij het betalen van het ticket en de overige kosten. Het ticket zou € 1200 kosten en de douane € 500. Verder was er geld nodig voor de man met wie de verdachte samen werkte en voor de drugs die in Suriname gekocht zouden worden. De kosten zouden betaald moeten worden met het geld dat aangeefster in de prostitutie verdiende. Als aangeefster het ticket zou betalen en de deal zou lukken, dan zou aangeefster haar schulden kunnen betalen, verdachte zou met haar gaan samenwonen en haar huis helemaal opnieuw inrichten. Aangeefster zag er wel wat in, zo heeft zij verklaard. Zij zou geen hoofdpijn meer hebben van de schulden en zij zou de man die ze geweldig vond bij haar hebben. Zij is dus aan het werk gegaan om het prostitutiegeld bij elkaar te krijgen. Op een donderdag had ze niets van verdachte gehoord en ze is toen de stad ingegaan. Verdachte pingde vervolgens dat er een klant was. Verdachte was geïrriteerd omdat hij al eerder had gepingd en aangeefster niet had gereageerd. Zij is toen niet naar huis gegaan waardoor verdachte nog meer geïrriteerd raakte. Verdachte ‘had iets dat hij niet zijn gezicht moest laten vallen’ bij die mensen van de drugsdeal van Suriname. Hij zou haar tanden er uit slaan, omdat ze niet reageerde terwijl er klanten waren geweest. Hij zei dat als ze een jongen was geweest, hij haar al lang in elkaar zou hebben geslagen (p. 403). Verdachte noemde een termijn waarbinnen het ticket betaald moest worden. De dag nadat aangeefster niet beschikbaar was voor klanten heeft verdachte haar genegeerd. Aangeefster vond dat heel vervelend want ze was verliefd op hem en wilde hem niet kwijt. Verdachte wist dat ze verliefd op hem was. De dag daarop heeft hij aangeefster gepingd dat zij hem moest helpen met dat geld. Daar konden ze niet meer onderuit (p. 404).
Het meisje zou op 13 december 2012 gaan vliegen. Verdachte zei dat ze inderdaad weg was gegaan. Ze zou op 3 januari 2013 terug komen, maar volgens verdachte waren de drugs nog niet geleverd en moest het ticket worden verlengd. Dat kostte geld. Aangeefster begreep dat ze moest blijven werken om de ticketverlenging te kunnen betalen. Uiteindelijk is het ticket twee maal verlengd, althans dat zei verdachte. Toen het meisje uiteindelijk terug was, bleken de drugs van slechte kwaliteit te zijn waardoor ze niet verkocht konden worden, zo zei verdachte tegen aangeefster. Verdachte zou nu zelf naar Suriname gaan voor de drugs. Het zakgeld zou € 700 moeten zijn (p. 404).
Verdachte heeft op 11 november 2012 naar aangeefster gepingd ‘ik probeer dingen te regelen zoals een huis (…)’ en ‘Die huis wat ik op het oog hebt kost 900 in de maand maar erg lux (…) Ik moet iemand weg sturen en dat is een meid van die sma (…) zodra ze terug is nak ik alles en kan ik een tijdje vooruit met jou in onze nieuwe woning’ (p. 919 en 920).
Aangeefster pingt even later naar verdachte: ‘Want hoe kan ik je helpen, als ik niet weet wanneer ik klanten kan aannemen?’ (p. 921).
Even later pingt aangeefster: ‘Dat is ’t ben mezelf aan t gek maken’. Waarop verdachte zegt: ‘Doe dat aub niet want ik hou echt heel veel je en ik waardeer elke ding wat je voor me hebt gedaan of doet schat’ (p. 923).
Op 14 november 2012 pingt verdachte naar aangeefster: ‘Wil je wel werken schat’ waarop aangeefster zegt: ‘jaa schat ik wil en doe t voor jou’ (p. 931).
Op 27 november 2012 pingt verdachte naar aangeefster: ‘Was die klant gister nog geweest’. Waarop aangeefster zegt: ‘ja, gatverdamme (…) hij had zwaar gerookt (…) vieze papzak’. Iets later pingt verdachte: ‘Heb je die centjes voor me moet weg schat. We gaan morgen ticket al halen anders is er geen plaats meer voor het einde van het jaar’, waarop aangeefster zegt: ‘okaydokay’ (p. 935 en 936).
Als verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie wordt geconfronteerd met het ‘Surinameverhaal’ verklaart hij dat het best zou kunnen dat hij dat verteld heeft en dat hij veel leugens heeft verteld (p. 161). Ook later in het verhoor heeft verdachte verklaard dat hij tegen aangeefster heeft gelogen. Hij heeft haar gezegd dat ze samen zouden blijven (p. 166). Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster geld gevraagd heeft voor het kopen van een ticket naar Suriname en dat dat ticket nooit gekocht is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 19 februari 2013 naar verdachte gepingd: ‘Ik snap jou echt over dat geld! Maar het lijkt dat jij mij snapt dat het moeilijk voor mij is dat mijn man tegen andere vrouwen zijn gevoel deelt. Ook al meen je niet wat je zegt tegen hun. (….) Voor jou makkelijk snelle money maar voor mij frustrerend’.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de werktelefoon had. Hij had de telefoon omdat hij op de kinderen zou passen als aangeefster een klant had. Ze vond het ook wel vervelend dat verdachte de telefoon had, omdat ze dan niet kon doen alsof ze de telefoon/klanten niet gehoord had (p. 435). Aangeefster zette wel eens internet uit, zodat ze geen bericht van verdachte kon ontvangen. Verdachte zei dan: weer geen klant, weer geen geld. Het was voor aangeefster dubbel: aan de ene kant wilde ze verdachte plezieren en wilde ze hem niet kwijt en aan de andere kant wilde ze ook tijd voor haar zelf en de kinderen (p. 436).
Als aangeefster wordt geconfronteerd met een pingbericht van verdachte waarin hij zegt ‘Jonge als je een jonge was had ik allang je tanden eruit geslagen en je een fixe boete gegeven’ verklaart ze dat hij dat bericht verstuurde als aangeefster zich niet hield aan de afspraak om bereikbaar te zijn (p. 438).
Op 5 maart 2013 pingt aangeefster naar verdachte: ‘maar hoeveel moet je nog want kwl je nog wel helpen maar wil ff weten hoe en wat. Maar 1 vraagje he. Want kzit nu al die 700 zoveel’ (p. 944).
Op 25 maart 2013 pingt verdachte naar aangeefster: ‘ontvang die klant kom eraan’. Korte tijd later pingt verdachte naar [medeverdachte] : ‘Is deze all in’. [medeverdachte] pingt naar verdachte: ‘Dat ze (het hof begrijpt: aangeefster) die money ff houd’. Waarop verdachte zegt: ‘Nee wil ik niet. Dalijk gebruikt ze het. Wil die monie gelijk’ (p. 724).
Op 13 april 2013 telefoneert verdachte met aangeefster. Hij zegt dat hij haar al de hele dag appt, want hij heeft iemand voor haar. Die komt over een half uur. Aangeefster zegt dat ze in bed ligt en haar haren niet heeft gedaan (p. 727). Even later smst verdachte: ‘er zijn al helemaal geen klanten dat bellen meer dus elke klant die komt is meegenomen…Dat is wat ik gwn niet begrijp’ (p. 728). Vervolgens smst hij: ‘Kijk weet je wat ik niet snap, is dat ik je vraag of je me wilt helpen en dan zeg je jaa dat wil ik en dan zeg ik klant is er, zeg je me ik lig in bed’ (p. 729). Even later smst verdachte naar aangeefster: ‘Kga niet achter je reed aan lopen zooo en je begint het steeds normaler te vinden dat ik weer de pan uit ga flippen en dan heb ik het weer gedaan’ (p. 738).
Uit de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd - en die op de relevante onderdelen voldoende worden ondersteund door ander bewijsmateriaal - volgt dat zij door verdachte bewogen is prostitutiewerkzaamheden te verrichten en de verdiensten daarvan aan hem af te staan. Verdachte bewoog haar tot de prostitutiewerkzaamheden en het afstaan van die verdiensten door misbruik te maken van haar verliefdheid en door haar te misleiden. Aangeefster is bewogen klanten te ontvangen ten behoeve van de financiering van het zogenaamde Surinameproject. Er was echter geen Surinameproject. Verdachte zou onder meer met het geld dat aangeefster ging verdienen een vliegticket kopen. Zij heeft het geld voor het vliegticket daadwerkelijk aan verdachte afgestaan. Dit ticket is echter nooit aangeschaft. Wel heeft verdachte (met [medeverdachte] ) met het geld dat van de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster afkomstig was, een auto gefinancierd. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt niet dat ze hiervan op de hoogte was. Verdachte heeft verder misbruik gemaakt van de verliefdheid van aangeefster. Hij heeft ervaren dat zij door die verliefdheid veel voor hem wilde doen, zoals het ontvangen van klanten, naar klanten toe gaan en het afstaan van haar verdiensten. Hij heeft die verliefdheid en haar hoop op een toekomst met hem gevoed door voor te wenden dat hij ook een toekomst met haar zag.
Als gevolg van die verliefdheid en misleiding heeft verdachte aangeefster dus zo ver gekregen dat zij hem wilde helpen met (onder andere) de financiering van het zogenaamde Surinameproject. De afspraak was dat zij klanten zou ontvangen en haar verdiensten aan verdachte zou geven voor het ‘Surinameproject’. Als aangeefster zich niet aan die afspraak hield, in de zin dat zij voor verdachte niet bereikbaar was in geval een klant aan verdachte of [medeverdachte] liet weten belangstelling te hebben, kon verdachte boos worden en aangeefster bedreigen. Aangeefster had in zoverre niet de (volledige) vrijheid om van de afspraken af te wijken die zij als gevolg van de misleiding en haar verliefdheid met verdachte had gemaakt.
Het hof is aldus anders dan de raadsvrouw van oordeel dat de bedreigende uitlatingen van verdachte (ook) gezien moeten worden in de context van de prostitutiewerkzaamheden en niet (alleen) als gevolg van relatieperikelen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof verder van oordeel dat sprake is geweest van uitbuiting. Reeds het gegeven dat verdachte aangeefster door misleiding en door misbruik te maken van haar verliefdheid heeft bewogen prostitutiewerkzaamheden te verrichten en haar verdiensten aan hem af te staan, brengt het hof tot de conclusie dat sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 Sr.
Het hof merkt op dat de misleiding van aangeefster door verdachte, zoals het hof dat ziet, niet is uitgewerkt in de tenlastelegging. Naar het oordeel van het hof is dat echter geen probleem nu het begrip misleiding - dat wel is opgenomen in de tenlastelegging - voldoende feitelijke betekenis heeft [2] , terwijl de verklaring van aangeefster met betrekking tot de misleiding ook onderdeel uitmaakte van het vonnis van de rechtbank en de rechtbank de misleiding als middel in de bewezenverklaring heeft opgenomen, zodat hoe dan ook voor de verdediging duidelijk moet zijn geweest dat dit verwijt aan de verdachte een (belangrijke) rol speelde in deze zaak.
Verschillen met het vonnis van de rechtbank
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt om aangeefster te dwingen of te bewegen zich te prostitueren en/of haar geld af te staan. Aangeefster heeft weliswaar verklaard dat verdachte geweld tegen haar heeft gebruikt, maar dat stond volgens haar verklaring los van de prostitutiewerkzaamheden.
Voor het hof staat verder niet vast dat verdachte aangeefster bewogen of gedwongen heeft zich te prostitueren dan wel haar geld af te staan door te dreigen meldingen te doen bij AMK en jeugdzorg.
Voorts zal het hof verdachte vrijspreken van het onderdeel dat verdachte deed alsof hij het geld voor aangeefster zou sparen. Daarover heeft aangeefster verklaard dat het daarbij zou gaan om geld dat zij had verdiend bij [Club A] , terwijl uit het dossier blijkt dat zij daar niet in de tenlastegelegde periode heeft gewerkt.
Het hof merkt tenslotte op dat het voor het bewijs geen gebruik zal maken van de (voor de verdachte belastende) pingberichten die hij op 31 mei 2013 naar aangeefster zou hebben gestuurd. De inhoud van die pingberichten is opgenomen in het vonnis van de rechtbank en in het bewijsmiddelenoverzicht dat is opgesteld door de officier van justitie. Ze bevinden zich echter niet in het dossier waarover het hof beschikt, ook niet in de stapel (op ongenummerde A-3 vellen, niet op chronologische volgorde weergegeven en vaak op de kop gekopieerde) pingberichten.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 april 2013
in de gemeente(n) [plaats] en/of [plaats] en/of te [plaats] en/of [plaats] en/althans (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A)een ander
of anderen, te weten [aangeefster] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) ofdoor dreiging met geweld
of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft
geworven,vervoerd,
overgebracht, gehuisvest of opgenomen,met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (
sub 1°) en
/of
- heeft
gedwongen en/ofbewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard(
sub 4°) en
/of
- heeft
gedwongen dan welbewogen verdachte
en/of verdachte(s) mededader(s)te bevoordelen uit de opbrengst van
zijn/haar
/hun, [aangeefster] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (
sub 9°)
en/of
hierin bestaande dat verdachte
tezamen met zijn mededader(s) en/althans alleen (telkens):
- gebruik heeft
/hebbengemaakt van het geestelijke en/of lichamelijke overwicht dat hij
/zijover die [aangeefster] had
(den),en
/of
- gebruik heeft
/hebbengemaakt van de kwetsbare financiële positie waarin die [aangeefster] zich bevond, en
/of
-
tegenover die [aangeefster] heeft/hebben gedaan alsof hij/zij het door haar verdiende geld voor haar zou(den) sparen, en/of
- die [aangeefster] meermalen en/althans eenmaal (met kracht) in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of in de buik(streek) heeft geschopt/getrapt en/althans (telkens) in/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt, en/of
- die [aangeefster] aan de haren heeft gerukt/getrokken, en/of
- (meermalen)heeft/
hebbengedreigd met
verkrachting en/ofhet uit de mond slaan van tanden en/althans (telkens) dreigende woorden heeft geuit/
geschreeuwd indien die [aangeefster] geen prostitutiewerkzaamheden wilde verrichten en/of had verricht,en
/of
- (meermalen) heeft/hebben gedreigd met een AMK-melding en/of het inseinen van Jeugdzorg betreffende de kinderen van die [aangeefster] , en/of
- controle heeft uitgeoefend over (de betalingen voor) de prostitutiewerkzaamheden van die [aangeefster] door advertenties op haar naam te plaatsen en/of op te waarderen en/of omhoog te plaatsen en/of door haar werktelefoon in zijn/hun bezit te houden en afspraken voor haar te maken met klanten;
en
B)tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van
die/een ander
of anderen, te weten [aangeefster] (
sub 6°).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Onder A: Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Onder B: Medeplegen van mensenhandel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden wordt opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden Reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en als bijzondere voorwaarden Reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf gaat het hof uit van de strafdoeleinden, te weten de vergelding, speciale en generale preventie.
In verband met die strafdoeleinden acht het hof voor strafoplegging in mensenhandelzaken in het algemeen de volgende omstandigheden van belang:
- de periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
- het aantal slachtoffers dat is uitgebuit;
- de omstandigheid dat sprake is van een georganiseerd verband;
- de wijze (zoals de mate van geweld) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen;
- de leeftijd en/of kwetsbaarheid van het slachtoffer;
- het aantal dagen per week en het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden;
- de werkzaamheden die verricht moesten worden;
- de werkomstandigheden (werken op straat of binnen, werken tijdens ziekte en zwangerschap, zonder condoom);
- de hoeveelheid geld die werd afgedragen;
- het percentage van de verdiensten dat moest worden afgedragen;
- overige omstandigheden zoals gedwongen abortus, tatoeages en borstvergrotingen;
- de rol van verdachte met betrekking tot die uitbuiting (vervulde hij een kernrol of was hij ‘slechts’ faciliterend?);
- de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
- relevante recidive.
Voorts slaat het hof acht op de oriëntatiepunten straftoemeting. Weliswaar zijn er ten aanzien van mensenhandel (nog) geen oriëntatiepunten opgesteld, maar wel zijn er oriëntatiepunten opgesteld ten aanzien van delicten die qua ernst en inbreuk op rechtsbelangen overeenkomsten (kunnen) vertonen met mensenhandel, zoals het delict verkrachting.
In de hierboven genoemde opsomming van factoren heeft het hof tot uitdrukking willen brengen dat de mate waarin inbreuk is gemaakt op de autonomie van het slachtoffer een belangrijke strafmaatbepalende factor is. Hoe vaker het slachtoffer gedwongen of bewogen is werkzaamheden te verrichten die hij of zij niet wil, hoe ernstiger de inbreuken op de lichamelijke integriteit en hoe minder het slachtoffer te zeggen heeft gehad over zijn of haar verdiensten, des te hoger de straf zou moeten zijn.
Ten aanzien van deze zaak geldt dat aangeefster geen of weinig moeite leek te hebben met de prostitutiewerkzaamheden op zich. Ook is niet duidelijk gebleken dat aangeefster seksuele handelingen heeft verricht die ze niet wilde. Wel was het zo - nadat aangeefster verdachte (als gevolg van haar verliefdheid en de misleiding door verdachte) beloofd had hem door middel van haar werkzaamheden en verdiensten financieel te ondersteunen - dat verdachte kwaad werd als aangeefster voor hem niet bereikbaar was en hij haar dus niet kon doorgeven dat zich een klant had gemeld. Aangeefster zal zich hierdoor minder vrij hebben gevoeld klanten uit de weg te gaan (door haar telefoon uit te zetten) als zij liever iets anders deed dan klanten ontvangen.
Verder is het zo dat aangeefster door de relatie met verdachte te verbreken of door te weigeren hem financieel te ondersteunen, had kunnen bereiken dat ze geen klanten meer ontving, dan wel dat ze zelf de beschikking kreeg over al haar verdiensten.
In vergelijking met veel andere mensenhandelzaken kan gezegd worden dat de inbreuken op het (fysieke) zelfbeschikkingsrecht van aangeefster beperkt waren en dat zij zich relatief eenvoudig had kunnen onttrekken aan het prostitutiewerk, dan wel (als ze er voor gekozen had om verder te werken) relatief eenvoudig haar verdiensten voor zich zelf had kunnen behouden. Naar het oordeel van het hof vertoont deze zaak overeenkomsten met de situatie waarin iemand een relatie aangaat met een ander en tijdens die relatie besluit om door list en bedrog financieel van die ander te profiteren. Het hof houdt er verder rekening mee dat er geen duidelijk beeld is hoeveel geld daadwerkelijk is verdiend door aangeefster en welk deel daarvan feitelijk bij verdachte en zijn vriendin [medeverdachte] is terechtgekomen.
Ten aanzien van de appelschriftuur van het OM merkt het hof op dat er kennelijk veel gewicht wordt toegekend aan de periode waarin sprake zou zijn geweest van uitbuiting. Naar het oordeel van het hof is de duur inderdaad een relevante factor, maar dient er wel sterk rekening te worden gehouden met de mate en frequentie waarin er in de periode inbreuken worden gemaakt op het (fysieke en financiële) zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer.
Het hof heeft ten aanzien van artikel 273f lid 1 onder 6 Sr (het profiteren van de uitbuiting) medeplegen bewezen verklaard, omdat [medeverdachte] ook heeft geprofiteerd van de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden, terwijl ze (min of meer) op de hoogte was van de omstandigheden waaronder die verdiensten werden afgestaan. Volgens de OM-richtlijn zou bewijs van het medeplegen tot een verhoging van 50 procent moeten leiden. Het hof ziet echter in dit geval in het bewijs van het medeplegen geen reden om de verdachte zwaarder te straffen dan wanneer het hof niet tot een bewezenverklaring van medeplegen zou zijn gekomen. Dat [medeverdachte] ook heeft geprofiteerd van het geld van aangeefster, maakt het feit ten opzichte van aangeefster niet ernstiger dan wanneer alleen verdachte had geprofiteerd.
Het hof is wel van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zodanig ernstig zijn, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geboden. Verdachte heeft langere tijd aangeefster leugens verteld over een project in Suriname, misbruik gemaakt van haar verliefdheid en gedaan alsof hij serieus dacht aan een gezamenlijke toekomst met aangeefster. De misleiding en het misbruik van die verliefdheid werden ingezet om aangeefster zo ver te krijgen klanten te ontvangen en haar verdiensten aan verdachte af te dragen. Door haar verliefdheid op verdachte heeft aangeefster kennelijk niet willen inzien dat hij vooral uit was op haar geld en was zij een makkelijke prooi voor verdachte.
Niet alleen vanwege de ernst van het feit, maar ook vanwege het lucratieve karakter van de bewezenverklaarde feiten is daarnaast uit generaal en speciaal preventief oogpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 26 februari 2016, waaruit blijk dat hij in het verleden (2009 en eerder) is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten.
Gelet verder op de over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te melden bij de Reclassering. Ook zal het hof ter bescherming van aangeefster de verdachte een contactverbod opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het requisitoir van de advocaat-generaal volgt dat de schade van de benadeelde partij reeds is vergoed door het Centraal Justitieel Incasso Bureau namens de Staat. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [aangeefster] , geboren [1990] te Arnhem, zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. P. van Dijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Gereke, griffier,
en op 8 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.W. Lensing is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 april 2016.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. G.J.B. van Weegen, griffier.
mr. L.P. den Hollander, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322.
2.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ 3537.