ECLI:NL:GHARL:2016:2748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
200.186.259/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor de opvoedingssituatie

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de ouders, die beiden kampen met ernstige psychische problemen. De ouders zijn niet in staat gebleken om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De kinderrechter had eerder al een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, en de ouders hebben in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de relevante stukken en rapporten van de betrokken instanties in overweging genomen.

De ouders hebben een belast verleden en zijn gediagnosticeerd met verschillende psychiatrische aandoeningen, waaronder ADHD en borderline. De opvoedingssituatie van de kinderen is instabiel en onvoorspelbaar, met financiële problemen en een gebrek aan structuur. Ondanks eerdere hulpverlening is er geen verbetering opgetreden. De kinderen zijn in een noodopvang geplaatst, maar de ouders hebben zich daar dreigend gedragen, wat heeft geleid tot hun uitplaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over het welzijn van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De kinderen hebben in hun pleeggezinnen verhalen verteld over lichamelijke straffen en mogelijk seksueel misbruik, wat de situatie verder verergert. Het hof concludeert dat de ouders, ondanks dat zij sinds kort weer huisvesting hebben, niet in staat zijn om de kinderen de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. Daarom bekrachtigt het hof de eerdere beschikking van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.259/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/145152/FJ RK 15-1102)
beschikking van de familiekamer van 31 maart 2016
inzake
[verzoeker1] ,
[verzoeker2] ,
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegouders1] ,

verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,
2. [de pleegouders2],
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] ,
3. [de pleegouders3],
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 februari 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 17 maart 2016;
- een brief van de raad d.d. 26 februari 2016 met als bijlage het raadsrapport d.d. 16 september 2014;
- het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter van 18 november 2015;
- een brief met bijlagen d.d. 18 maart 2016 van mr. Van Dalen;
- een brief met bijlagen d.d. 21 maart 2016 van mr. Van Dalen.
Hoewel de journaalberichten met bijlagen van mr. Van Dalen d.d. 18 maart 2016 en 21 maart 2016 door het hof zijn ontvangen met overschrijding van de termijn die in artikel 1.4.4. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven wordt genoemd, zal het hof de bijlagen wel bij zijn beoordeling betrekken, nu de bijlagen van recente datum zijn en bovendien eenvoudig van aard en gemakkelijk te doorgronden.
2.2
Bij het beroepschrift hebben de ouders verzocht de beschikking van 25 november 2015 te vernietigen, het hof begrijpt voor zover daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend tot 25 april 2016, en opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.3
Bij het verweerschrift heeft de GI verzocht het door de ouders ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door mr. Van Dalen en mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de ouders zijn geboren:
- [in] 2010 [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [in] 2012 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [in] 2014 [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] );
(verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen). De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Bij beschikking van 2 oktober 2014 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 23 september 2015 is de termijn van de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 1 oktober 2016. De ondertoezichtstelling wordt namens het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid uitgevoerd door de GI.
3.3
Bij inleidend verzoek, mondeling gedaan op 5 november 2015, gevolgd door een verzoekschrift, ingekomen op 6 november 2015, heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265b BW een machtiging te verlenen om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 1 oktober 2016.
3.4
Bij beschikking van 5 november 2015 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend om de kinderen met ingang van die dag voor de duur van vier weken uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 25 april 2016. De beslissing is voor het overige aangehouden.

4.4. De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
Uit de overgelegde stukken blijkt dat beide ouders een belast verleden hebben en zijn gediagnosticeerd met psychiatrische problematiek. Bij de vader is de diagnose gesteld van ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau. Bij de moeder is de diagnose borderline gesteld.
4.3
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben mede als gevolg van deze problematiek bij de ouders vanaf hun geboorte te maken gehad met een instabiele en onvoorspelbare opvoedingssituatie. De ouders hadden geen vaste woonplek en zijn in korte tijd vaak met de kinderen verhuisd. Daarnaast was sprake van financiële problematiek, waren er zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen en was er weinig structuur. Hoewel de ouders sinds de geboorte van de kinderen verschillende vormen van hulpverlening hebben gehad (o.a. [D] , [E] , [F] ), heeft dit niet tot verbetering geleid. De ouders hebben meermalen zelf de hulpverlening stopgezet of afgehouden, of zijn niet op afspraken gekomen, waarna de hulpverlening werd stopgezet. Ook bleven de ouders de problemen onvoldoende erkennen en de oorzaak buiten zichzelf leggen. In oktober 2015 zijn de ouders en de kinderen opgenomen in de noodopvang van [G] . De hulpverlening vanuit [G] is echter al in november 2015 weer beëindigd, nadat de ouders zich zeer dreigend hadden geuit naar de begeleiders. De ouders zijn op dat moment uit de opvang gezet en konden de kinderen geen woonplek bieden. Gelet op de ernstige zorgen over het welzijn van de kinderen, zijn de kinderen toen middels een spoedmachtiging uit huis geplaatst. De ouders hebben erkend dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de kinderen op dat moment aanwezig waren. Het hof is van oordeel dat die gronden ook nu nog aanwezig zijn en overweegt daartoe als volgt.
4.4
Het concept-adviesverslag over het toekomstperspectief van de kinderen, opgemaakt door Jeugdhulp Friesland op 14 maart 2016, bevestigt de zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de ouders. Uit het verslag komt naar voren dat de gebitten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet goed zijn verzorgd. [de minderjarige1] heeft daarover gezegd dat hij niet gewend is aan tandenpoetsen. Ook is in de pleeggezinnen gemerkt dat de kinderen niet gewend waren aan gevarieerd warm eten en ten aanzien van [de minderjarige3] is geconstateerd dat zij geen adequaat ritme had in haar voeding en slaap. Zorgelijker acht het hof echter het gegeven dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in hun pleeggezinnen verhalen hebben verteld over lichamelijke straffen van de ouders, waarbij de kinderen geslagen werden of een hete douche kregen, en over situaties die lijken te wijzen op seksueel misbruik. De jeugdzorgwerker heeft aangifte gedaan bij de zedenpolitie, maar het onderzoek is gestopt omdat er niet voldoende bewijs was. Dit neemt niet weg dat het hof de verhalen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] buitengewoon zorgelijk acht.
4.5
In voormeld concept-adviesverslag heeft Jeugdhulp Friesland voorlopig aan de GI geadviseerd om te beslissen dat de kinderen zullen opgroeien in hun huidige pleeggezinnen. In juni 2016 zal een definitief advies volgen.
4.6
Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de ouders met hun beperkingen thans in staat zijn de kinderen het veilige, stabiele en stimulerende opvoedingsklimaat te bieden dat de kinderen nodig hebben en dat zij in de pleeggezinnen krijgen geboden. Het enkele feit dat de ouders inmiddels sinds 16 maart 2016 weer huisvesting hebben is daartoe in het licht van de overige (toegenomen) zorgen volstrekt onvoldoende, temeer nu het zicht op hun thuissituatie ontbreekt.
De slotsom
4.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 november 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. B.J. Voerman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 maart 2016 in bijzijn van de griffier.