Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
bij vonnis van 26 mei 2015door de Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken veroordeeld (werkstraf van 40 uren) voor mishandeling (art. 300 Wetboek van Strafecht) jegens [appellant] op 29 november 2014 te [woonplaats] . De rechtbank heeft de vordering van [appellant] als benadeelde partij als bedoeld in artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv) afgewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
“indien geen hoger beroep is ingesteld [tegen het vonnis van de rechtbank – toev. hof], kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen in hoger beroep komen bij het gerechtshof”. [appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep aangegeven dat hij op de voet van artikel 421 lid 4 Sv de navolgende grieven/bezwaren naar voren brengt. Hieruit concludeert het hof dat door [geïntimeerde] en/of de officier van justitie kennelijk geen hoger beroep is ingesteld tegen het strafvonnis van 26 mei 2015. Dat betekent aldus dat [appellant] in hoger beroep kan gaan bij de burgerlijke rechter (het gerechtshof), nu zijn vordering als benadeelde partij is afgewezen en er geen hoger beroep in ingesteld (door verdachte en/of de officier van justitie) tegen het strafvonnis. [appellant] is aldus ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.De vaststaande feiten
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
“nu onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: mishandeling strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht) de opgegeven schade heeft geleden. Er is immers niet bewezen verklaard dat de benadeelde partij het nekletsel door de mishandeling heeft opgelopen.”
, “nu voor de rechtbank niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] [appellant] tegen het hoofd/lichaam heeft getrapt.”.
“gelet op de wisselende verklaringen die daarover door de aangever, de getuigen en verdachte zijn afgelegd. De rechtbank stelt vervolgens op grond van de verklaring zoals afgelegd door de aangever, de getuigen en verdachte vast dat er verschillende lezingen zijn over het verloop van het geweldsincident en het aandeel van verdachte hierin. (…) De bovenstaande verklaringen en waarnemingen van de aangever, de [negen – toev. hof] getuigen en verdachte verschillen op essentiële punten. Er is hier naar het oordeel van de rechtbank geen overtuigende lijn uit te destilleren met betrekking tot de aanleiding waardoor [appellant] [ [appellant] – toev. hof] op zeer ongelukkige wijze op de grond is terechtgekomen en de feitelijke bijdrage die verdachte ([ [geïntimeerde] – toev. hof] hieraan heeft gehad. Nu aldus geen enkele lezing van de feiten boven aanzienlijke twijfel is verheven, acht de rechtbank de tenlastegelegde geweldshandeling dat verdachte [appellant] over zich heen heeft geworpen dan wel ten val heeft gebracht, niet bewezen. Evenmin kunnen het tenlastegelegde trappen en geven van (een) knietje(s) door verdachte wettig en overtuigend worden bewezen nu alleen [getuige] [getuige/scheidsrechter – toev. hof] heeft verklaard dat [appellant] door verdachte is getrapt en niemand van de getuigen heeft gezien dat er door verdachte (een) knietje(s) is/zijn gegeven die [appellant] daadwerkelijk heeft/hebben geraakt, terwijl ook [appellant] en verdachte hier niets over verklaren. De rechtbank overweegt dat, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte bij de politie, wel is komen vast te staan dat verdachte [appellant] , nadat [appellant] ten val is gekomen, met kracht in zijn gezicht heeft gestompt. De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat ten gevolge van deze stomp het omschreven letsel [in de rapportage van drs. H.A.J.M. van den Heuvel – toev. hof] bij [appellant] is opgetreden.”
“Het bij het slachtoffer aangetroffen letsel (…) past beter bij de gevolgen van een val/worp en past minder bij een trap geven / schop geven / knietje geven / vuistslag geven / klap geven. Voor een breuk (…) van een wervel is een grote inwerkende kracht nodig. (…) Zoals het slachtoffer in zijn relaas aangeeft dat hij ‘boven op zijn hoofd gevallen is in een voorwaartse beweging en dat hij voelde dat zijn hoofd een knik maakte’ past bij een grote, op de halswervels inwerkende kracht.”
“Het standpunt van de officier van justitie dat de vuistslagen van verdachte een deel van het letsel zouden hebben kunnen veroorzaakt of verergerd volgt de rechtbank niet, nu deze conclusie niet past bij de inhoud van de letselrapportage of andere bewijsmiddelen.”
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
“Ingevolge het derde lid van art. 421 Sv kan, voorzover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. De in deze wetsbepaling opgenomen beperking moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen”.