ECLI:NL:GHARL:2016:2710

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.183.268
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en de verplichting tot waarheidsgetrouwe rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2015, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder betwistte de inhoud van het raadsrapport en voerde aan dat de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) de verplichting om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid te rapporteren had geschonden. Het hof heeft de procedure in hoger beroep besproken, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de raad vertegenwoordigd was door een gemachtigde. De vader was ook vertegenwoordigd door zijn advocaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen belast is met het gezag over de kinderen en dat de kinderen sinds 6 juli 2015 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij de schending van artikel 3.3 van de Jeugdwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aanvoert. Het hof heeft de grieven van de moeder besproken en geconcludeerd dat de raad de feiten en omstandigheden correct heeft gerapporteerd. De moeder heeft ook verklaard dat het goed gaat met de kinderen en dat zij in staat is om voor hen te zorgen, maar het hof oordeelde dat zij eerst moet aantonen dat zij een stabiele opvoedsituatie kan bieden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd tot 6 april 2016. Het hof heeft het verzoek van de moeder om een contra-expertise afgewezen, omdat dit niet noodzakelijk was voor de beslissing in deze zaak. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de recente ontwikkelingen in de situatie van de moeder in overweging heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.183.268
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 287416)
beschikking van 5 april 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.H. Tamboenan te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader,
bijgestaan door mr. W.H.J.W. de Brouwer,
en
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
en
de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 oktober 2015 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 januari 2016;
- een brief van de GI van 20 januari 2016, waarin de GI laat weten geen verweerschrift in te zullen dienen maar op de zitting het hof mondeling te informeren over de stand van zaken rondom de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
- het verweerschrift, ingekomen op 29 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen. De vader is vertegenwoordigd door zijn advocaat. Namens de stichting is niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] (verder: [kind 1]), op [geboortedatum] 2009, en
- [kind 2] (verder: [kind 2]), op [geboortedatum] 2012.
De moeder is alleen belast met het gezag over hen.
3.2
Bij beschikking van 7 juli 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op verzoek van de raad, [kind 1] en [kind 2] met ingang van 6 juli 2015 tot 6 oktober 2015 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 5 oktober 2015 tot 6 oktober 2016.
3.3
Bij beschikking van 7 juli 2015 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 13 juli 2015 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 6 oktober 2015, welke plaatsing laatstelijk is verlengd bij de bestreden beschikking tot 6 april 2016.
3.5
[kind 1] en [kind 2] zijn geplaatst in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
5 oktober 2015. Grief 1 ziet op de schending van artikel 3.3 van de Jeugdwet (JW) en artikel 8 EVRM en grief 2 ziet op het verzoek op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek tot verlening (het hof begrijpt: verlenging) van de machtiging uithuisplaatsing alsnog niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen en de beschikking onrechtmatig en onjuist te achten.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het sinds 1 januari 2015 artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
In artikel 3.3 van de Jeugdwet is bepaald dat de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De moeder voert in grief 1 aan dat de raad dit artikel heeft geschonden en het verzoekschrift niet conform die bepaling is opgesteld.
5.3
Het hof ziet, anders dan de moeder, geen grond om de moeder in haar stelling te volgen dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de in artikel 3.3 van de Jeugdwet neergelegde verplichting voor de raad en de GI om in de rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In het raadsrapport staat omschreven vanuit welke bronnen informatie is verkregen. Uit het raadsrapport blijkt welke vermoedens er zijn geuit over het drugsgebruik en door welke instanties. Er zijn ook zorgen over agressieproblematiek en meldingen van huiselijk geweld. De moeder heeft zelf verklaard dat dat zij een instabiel leven leidt met de kinderen nadat de relatie met de vader is verbroken. Hierdoor is zij veelvuldig verhuisd. De moeder heeft tevens tegenover de raad verklaard zich zorgen te maken over de ontwikkeling van beide kinderen.
Onder andere op pagina 8 van het rapport is vermeld dat de moeder het niet eens is met de melding, de samenvatting en overige punten in het rapport. Het hof is van oordeel dat de raad de door haar verkregen feiten, omstandigheden en vermoedens alsmede de reactie daarop van de moeder op juiste wijze heeft vermeld in het rapport en het verzoekschrift.
5.4
De moeder voert tevens aan dat haar mening niet is meegenomen in de besluitvorming. De raad heeft ter mondeling behandeling verwezen naar pagina 25 van het raadsrapport waarin is opgenomen dat op 22 juli 2015 het advies met de moeder telefonisch is besproken en dat de moeder geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid om te reageren op het conceptrapport. Het hof is met de raad van oordeel dat de mening van de moeder gelet op vorenstaande voldoende is meegenomen in de besluitvorming rond de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] en geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM.
5.5
In grief 2 voert de moeder aan dat zij de inhoud van het raadsrapport betwist en zij contra-expertise wil in zin van artikel 810a RV.
5.6
Artikel 810a Rv bepaalt dat:
1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
2. In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3. In de in het tweede lid genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
5.7
De raad heeft ter mondelinge behandeling aangevoerd dat een nieuw onderzoek te belastend is voor de kinderen. Er is recent een onderzoek gedaan, zodat een nieuw onderzoek volgens de raad geen meerwaarde heeft. Gelet op de in het raadsrapport opgenomen bevindingen en de daarin omschreven zorgen rondom de kinderen, bestond op 5 oktober 2015 alle aanleiding om met ingang van die datum een machtiging te verlenen tot de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 april 2016. Het hof zal het verzoek van de moeder om een contra-expertise afwijzen omdat een nader onderzoek niet mede tot de beslissing van de zaak - die de periode van 6 oktober 2015 tot 6 april 2016 omvat - kan leiden en het belang van de kinderen zich daartegen op dit moment verzet nu recentelijk een onderzoek heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de moeder in de gelegenheid is gesteld te reageren op het raadsrapport, maar daarvan heeft afgezien. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
5.8
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat het thans goed gaat met de kinderen. De moeder stelt dat zij weer klaar is om zelf voor haar kinderen te zorgen, want zij heeft inmiddels een eigen woning, gaat naar therapie en heeft begeleiding. Ze heeft zelf een beschermingsbewind aangevraagd om haar financiële positie te verbeteren. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder over een langdurige periode moet laten zien dat zij in staat is mee te werken met alle instanties en laat zien dat zij een stabiele en veilige opvoedsituatie aan de kinderen kan bieden. Het hof zal daarom de bestreden beschikking waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] is verleend tot 6 april 2016 bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, R. Krijger en D.J. Buijs, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 5 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.