De bewindvoerder stelt dat zij 19 jaar zonder problemen het bewind heeft gevoerd. Samen met de vader heeft zij vele jaren alle kosten voor de rechthebbende volledig voldaan en zij heeft nimmer kosten voor haar werkzaamheden als bewindvoerder in rekening gebracht. Dit maakte mogelijk dat de rechthebbende een vermogen van circa € 200.000,- heeft kunnen opbouwen van de uitkeringen die hij ontving. De rechthebbende woonde achter het huis van zijn ouders, maar sinds twee jaar is externe opvang noodzakelijk. Door de verandering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), inmiddels de Wet Langdurige Zorg (WLZ), is thans sprake van bijtelling bij het inkomen van de rechthebbende van 8% fictief rendement op zijn box 3-vermogen. Daardoor zou de rechthebbende, als zijn vermogen niet in de BV zou zijn belegd, de maximaal verplichte eigen bijdrage CAK moeten voldoen, terwijl de eigen bijdrage op basis van alleen zijn inkomen lager is. De hogere eigen bijdrage CAK overstijgt dan het maandelijkse inkomen van de rechthebbende, waardoor hij fors moet interen op zijn vermogen. De vader en de bewindvoerder hebben altijd voor ogen gehad dat de rechthebbende over voldoende middelen zou beschikken om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en ook met dat oogmerk hebben zij getracht vermogen voor hem op te bouwen. Teneinde zo gunstig mogelijk gebruik te kunnen maken van de faciliteiten van estate planning voor hun zoon, hebben zij zich tot de notaris gewend. Op 2 december 2013 heeft de vader, na advies van de notaris, de BV opgericht. Bestuurders van deze BV zijn de vader en de bewindvoerder. Bij akte van schenking van dezelfde datum, 2 december 2013, is het enig aandeel in de BV geschonken aan de rechthebbende, waarna € 160.000,- uit het vermogen van de rechthebbende in de BV is ondergebracht. Fiscaal gezien is het vermogen van de rechthebbende daarmee in box 2 terechtgekomen en wordt dit niet meer in aanmerking genomen voor de berekening van de eigen bijdrage CAK. Ter onderbouwing licht de bewindvoerder toe dat de eigen bijdrage CAK in 2014, na verlegging van het peiljaar naar 2014 en daarmee rekening houdend met de BV, op € 800,35 per maand is vastgesteld, terwijl de eigen bijdrage voor 2015 oorspronkelijk, toen nog geen verzoek tot verlegging van het peiljaar was ingediend, op basis van de oude vermogenspositie op € 1.848,33 per maand was vastgesteld.
In de toelichting op grief I stelt de bewindvoerder dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist op een niet gedaan verzoek. Zij, de bewindvoerder, heeft alleen gevraagd om goedkeuring van de rekening en verantwoording. Er is geen verzoek gedaan om het verlenen van machtiging tot oprichting van de BV.
In de toelichting op grief II voert de bewindvoerder aan dat een verzoek tot het verkrijgen van toestemming voor het oprichten van de BV ook niet noodzakelijk was, omdat deze BV is opgericht door de vader van de rechthebbende. De kantonrechter heeft volgens de bewindvoerder dan ook ten onrechte geconstateerd dat toestemming nodig is voor het oprichten van de BV. De kantonrechter heeft geen toezichthoudende functie met betrekking tot het vermogen van de vader. Gelet hierop is het onbegrijpelijk dat de kantonrechter heeft verzocht de vennootschap te liquideren. De bewindvoerder heeft wel een schenking aangenomen voor de rechthebbende, zijnde de aandelenportefeuille van de BV, maar hiervoor is geen toestemming van de kantonrechter vereist nu daaraan geen lasten of voorwaarden verbonden zijn. Voorts is op grond van punt 5 van de aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK, versie 8 juni 2015, voor het beleggen van het vermogen in de BV evenmin toestemming vereist.
Volgens de bewindvoerder is het liquideren van de vennootschap niet in het belang van de rechthebbende, omdat dit mogelijk juist ongunstige gevolgen voor diens vermogen zal hebben. De belegging in de BV leidt wat betreft de eigen bijdrage CAK tot een besparing van circa € 13.000,- per jaar en geeft een fiscaal voordeel van circa € 2.000,- per jaar, terwijl het bovendien een zeer defensief beleggingsprofiel betreft.
Naar de bewindvoerder aanvoert, heeft de notaris ter zitting in eerste aanleg verklaard “een bestuursbesluit te zullen laten nemen door het bestuur van de vennootschap, dat alle handelingen boven de € 1.500,-- conform de regelgeving LOVCK goedkeuring van de kantonrechter behoeven”, zodat de controle op het vermogen volledig bij de kantonrechter blijft. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder de notulen overgelegd van de op 8 september 2015 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van de BV. Blijkens die notulen is besloten om besluiten van het bestuur waarmee een bedrag van boven € 1.500,- is gemoeid, aan de voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering te onderwerpen als bedoeld in artikel 21 van de statuten van de BV.
In de toelichting op grief III betoogt de bewindvoerder dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek tot goedkeuring van de rekening en verantwoording. Zij verzoekt om die reden het hof om, kort gezegd, een verklaring voor recht op dit punt.
De bewindvoerder biedt aan al haar stellingen te bewijzen, in het bijzonder door het doen horen van de betrokken medewerkers van Olenz Notarissen en de vader die allen kunnen verklaren omtrent de gang van zaken bij de procedure in eerste aanleg, de totstandkoming van en de gang van zaken rond de oprichting van de BV, alsmede omtrent haar eigen bedoelingen.