ECLI:NL:GHARL:2016:2561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.175.298/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging voogdij van pleegmoeder over minderjarige na zorgen over ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de voogdij van een pleegmoeder over een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De pleegmoeder, die in hoger beroep was gekomen, had de rechtbank Midden-Nederland verzocht om haar voogdij over [kind] te handhaven. De rechtbank had eerder op 13 mei 2015 besloten om de voogdij van de pleegmoeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland tot voogd te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden.

De zaak kwam aan het licht na zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [kind], die in februari 2014 onder toezicht was gesteld en uit huis geplaatst. De pleegmoeder had [kind] sinds haar plaatsing in 2007 onder haar hoede, maar er waren ernstige zorgen gerezen over de opvoedingssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat [kind] getuige was geweest van huiselijk geweld en dat er sprake was van onveilige hechting. De pleegmoeder had onvoldoende bescherming kunnen bieden en de ontwikkeling van [kind] was in het geding.

Het hof heeft in zijn overwegingen de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdforensische diagnostiek betrokken. De deskundigen concludeerden dat de huidige opvoedingssituatie bij de pleegouders niet langer in het belang van [kind] was. Het hof heeft geoordeeld dat de voogdij diende te worden overgedragen aan een professionele en neutrale instelling, die de stabiliteit en continuïteit van de opvoedingssituatie kan waarborgen. De pleegmoeder heeft ter zitting erkend dat [kind] niet meer bij haar kan wonen, wat de beslissing van het hof verder heeft onderbouwd.

De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van [kind].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.175.298
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 389087)
beschikking van 31 maart 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de (voormalig) pleegmoeder/voogd,
advocaat: mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de (voormalig) pleegvader.

2.[belanghebbende 2],

wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.

3.[belanghebbende 3],

wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs, te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 augustus 2015;
- het verweerschrift van de huidige voogd, ingekomen op 1 oktober 2015;
- het verweerschrift van de raad, ingekomen op 1 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Rodenburg van 8 januari 2016 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. De voormalig pleegmoeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De voormalig pleegvader is eveneens in persoon verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [A] verschenen. Namens de huidige voogd is de heer [B] verschenen. De vader is eveneens in persoon verschenen met bijstand van mr. H. Brouwer, kantoorgenoot van zijn advocaat. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2007 [kind] geboren (hierna [kind]). De vader heeft haar erkend.
3.2
[kind] is bij haar geboorte uit huis geplaatst op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. Zij heeft korte tijd in (twee) crisispleeggezinnen verbleven. Op 7 september 2007 is [kind], toen bijna vier maanden oud, geplaatst in het gezin van de pleegmoeder en de pleegvader, een perspectief biedende plaatsing.
3.2
De moeder is bij beschikking van 25 maart 2010 ontheven van het gezag over [kind]. Bij beschikking van 14 april 2010 is de pleegmoeder belast met de voogdij over [kind].
3.3
Bij beschikking van 20 februari 2014 is [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend om haar met spoed uit huis te plaatsen. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn nadien verlengd, laatstelijk tot 19 mei 2015.
3.4
De raad heeft op 19 maart 2015 de rechtbank verzocht om de pleegmoeder te ontheffen van de voogdij over [kind] en de GI tot voogd te benoemen.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 mei 2015 heeft de rechtbank de voogdij van pleegmoeder over [kind] beëindigd en de GI tot voogd over [kind] benoemd.
3.6
[kind] is op basis van de hiervoor onder 3.4 genoemde spoedmachtiging op 20 februari 2014 geplaatst in het pleeggezin [C]. Zij verblijft nog altijd in dat gezin. Ter zitting is gebleken dat het pleeggezin inmiddels een gezinshuis is geworden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De pleegmoeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 13 mei 2015 en heeft verzocht die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van haar voogdij over [kind] alsnog af te wijzen. In de kern genomen stelt de pleegmoeder dat er onvoldoende reden is om haar voogdij over [kind] te beëindigen, ook wanneer een terugplaatsing van [kind] in haar gezin niet meer aan de orde is. Zij wil het gezag over [kind] graag blijven uitoefenen met het oog op (handhaving van) de omgangscontacten tussen haar en [kind]. Zij acht het verder belangrijk dat zij aanspreekpunt blijft voor [kind] en dat zij haar belangen kan blijven behartigen nu zij als geen ander bekend is met de achtergrond en voorgeschiedenis van [kind].
4.2
De raad heeft in hoger beroep verweer gevoerd en heeft verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Ook de GI heeft in hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
De grieven van de pleegmoeder leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:327 BW (nieuw) kan de rechtbank de voogdij van een natuurlijk persoon beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig word bedreigd, en de voogd niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de voogd het gezag misbruikt, of
c. niet beschikt over de ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie vereiste beginseltoestemming.
5.2
[kind] is in februari 2014 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst op grond van zorgen die bij professionele organisaties zijn ontstaan over de mogelijke onveiligheid van haar in het gezin van de pleegouders. Deze zorgen betroffen enerzijds het feit dat [kind] de ernstige gedragsproblemen van een ander pleegkind heeft gezien en de reactie daarop van de pleegouders - door overbelasting en/of handelingsverlegenheid - met verwijten en fysiek ingrijpen heeft meegemaakt en anderzijds het feit dat ook [kind] mogelijk fysiek is mishandeld. Of al dan niet sprake is geweest van fysieke mishandelingen van [kind] door de pleegouders is (nog) niet gebleken, maar inmiddels is wel voldoende duidelijk dat [kind] getuige is geweest van huiselijk geweld en dat zij langdurig in een onrustige en spanningsvolle situatie heeft gezeten. [kind] verblijft sinds de uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin, thans gezinshuis, en ontwikkelt zich daar naar behoren.
5.3
In opdracht van de GI heeft Formaat, jeugdforensische diagnostiek, een forensisch psychologisch onderzoek verricht naar [kind] ter beantwoording van de vraag wat voor [kind] de meest wenselijke opvoedingssituatie is om voldoende tot een veilige en gezonde ontwikkeling te (blijven) komen. Daarbij is ook de subvraag gesteld welke rol het huidige (crisis)pleeggezin [C] of het gezin [D], de dochter van pleegmoeder, voor [kind] zou kunnen vervullen. De rol en mogelijkheden van de (voormalige) pleegouders zijn, bij gebreke van een opdracht daartoe, niet in het onderzoek betrokken en daarom heeft Formaat niet kunnen adviseren omtrent de vraag ten aanzien van het gezag over [kind].
5.4
Om de vraag naar de meest passende opgroeiplek voor [kind] te kunnen beantwoorden, heeft Formaat onder meer onderzocht of de ontwikkeling van [kind] leeftijdsadequaat is met aandacht voor het sociaal-emotioneel gebied, de mogelijkheden tot relatievorming/hechting en traumatische ervaringen - of er op een van de ontwikkelingsgebieden sprake is van problematiek - en welke factoren hebben geleid tot het ontstaan dan wel bijdragen aan de instandhouding daarvan - alsmede aan welke specifieke voorwaarden de opvoedsituatie moet voldoen bezien vanuit [kind] en haar behoeften. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 30 januari 2015.
5.5
Uit het onderzoek van Formaat is onder meer het volgende gebleken. De cognitieve mogelijkheden van [kind] zijn leeftijdsadequaat. [kind] wordt gezien als een gemotiveerde en ambitieuze leerling met een goede concentratie en werkhouding. De aanvankelijke (lichte) leerachterstanden zijn inmiddels verdwenen. Wat betreft haar emotionele ontwikkeling presenteert [kind] zich als uitzonderlijk zelfverzekerd en competent, vindt zij het moeilijk om iets van zichzelf te laten zien en geeft zij blijk van een zeer sterke behoefte om het anderen naar de zin te maken. Dit doet vermoeden dat er sprake is van angst voor tekortschieten en afwijzing. De (te) grote mate van flexibiliteit en aanpassingsbereidheid heeft als voordeel dat zij soepel in nieuwe situaties invoegt maar vormt een bedreiging voor haar identiteitsontwikkeling. De sociale ontwikkeling van [kind] wordt bevorderd door een opgewekt en vriendelijk temperament, door aanpassingsbereidheid en een zorgzame houding. [kind] voegt zich gemakkelijk in het huidige pleeggezin en in de huidige klas. Zij vindt aansluiting en vriendschap. [kind] is in staat tot het aangaan van relaties, tot het bewaren van afstand naar onbekenden en tot het zoeken van de nabijheid van vertrouwde volwassen. Zij accepteert leiding, steun en troost, maar heeft ook geleerd om met zorgend en competitief gedrag naar de goedkeuring van volwassenen te dingen en zij vertrouwt niet op onvoorwaardelijke acceptatie. Dit wijst op een onveilige gehechtheidsontwikkeling.
5.6
Er is volgens Formaat bij [kind] sprake van problematiek op sociaal-emotioneel gebied in de vorm van onveilige gehechtheid, parentificatie en overmatige aanpassing aan volwassenen. De onveiligheid in de voorgeschiedenis - het hof verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 5.2 - heeft een rol gespeeld bij het ontstaan daarvan. De huidige onzekerheid omtrent haar verblijfplaats houdt de problematiek in stand. Daarbij heeft Formaat ook overwogen dat aannemelijk is dat de uithuisplaatsing traumatisch is geweest voor [kind]. Het plotseling verbroken contact met belangrijke volwassenen in combinatie met de huidige onzekerheid over de toekomst, dreigt haar mogelijkheden tot relatievorming verder te beschadigen.
5.7
Wat betreft de ontwikkelings- en begeleidingsbehoeften van [kind] geeft Formaat te kennen dat de gehechtheidsontwikkeling en identiteitsontwikkeling van [kind] het beste zijn gediend bij duidelijkheid over haar verblijfplaats en veel ruimte voor eigenheid, met inbegrip van onvoorwaardelijke acceptatie van haar minder leuke of minder sterke kanten. [kind] heeft van opvoeders nodig dat zij haar ontheffen van verantwoordelijkheid voor anderen dan voor zichzelf. Acceptatie van haar persoon en gedifferentieerde feedback, stimulering, bijsturing en begrenzing moet haar helpen bij het verwerven van een realistisch en genuanceerd zelfbeeld en een solide gevoel van eigenwaarde dat is gestoeld op haar eigen kwaliteiten en niet afhankelijk is van de vraag hoe lief of zorgzaam anderen haar vinden. Ook is nodig dat door een sensitieve, responsieve en zeer betrouwbare houding van opvoeders haar vertrouwen in volwassenen wordt hersteld. Op basis van de beoordelingen van het huidige pleeggezin en het gezin [D] acht Formaat beide gezinnen in staat om voldoende aan te sluiten bij wat [kind] voor haar ontwikkeling nodig heeft en om eventuele minder sterke kanten te ontwikkelen voor een optimale aansluiting. De relaties van [kind] met deze volwassenen staan ook plaatsing in beide gezinnen toe.
5.8
Op basis van deze en verdere uitkomsten van het onderzoek heeft Formaat ten aanzien van de verblijfplaats van [kind] (aan de GI) geadviseerd om de huidige tijdelijke plaatsing bij het pleeggezin om te zetten in een perspectiefbiedende plaatsing. Daarbij is de duur van het verblijf van [kind] in dat pleeggezin en de omstandigheid dat zij daar goed functioneert en voldoende positieve relaties met de opvoeders heeft opgebouwd, in aanmerking genomen. De pleegouders hebben daarbij aangegeven perspectiefbiedend te willen zijn en [kind] heeft ook aangegeven graag bij hen te willen blijven, terwijl deze wens authentiek overkomt, aldus Formaat. Tot slot heeft Formaat laten meewegen dat een nieuwe overplaatsing van [kind] ongewenst overaangepast gedrag zal stimuleren.
5.9
De raad heeft medio 2014 besloten om een onderzoek in te stellen naar een verderstrekkende maatregel ten aanzien van [kind]. Op basis van de resultaten van dat onderzoek, waarbij de bevindingen en conclusies van Formaat zijn meegenomen, heeft de raad in zijn raadsrapport van 15 maart 2015 geconcludeerd dat het gezag van de voormalig pleegmoeder moet worden beëindigd en dat de GI in haar plaats moet worden benoemd tot voogd. Volgens de raad staat voorop dat stabiliteit, continuïteit en maximale mogelijkheid tot ingroei dan wel hechting en ontplooiing voor [kind] prioriteit moet hebben. De huidige opvoedingssituatie bij het pleeggezin [C] komt tegemoet aan wat [kind] nodig heeft, zowel op korte als lange termijn, en de raad acht het van belang dat [kind] zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over haar perspectief voor de langere termijn. In de visie van de raad kunnen de voormalig pleegouders niet meer de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van [kind], feitelijk noch juridisch. Zij hebben [kind] onvoldoende bescherming kunnen bieden tegen de soms escalerende conflicten die er binnen het gezin zijn geweest met een ander pleegkind, waardoor [kind] getuige is geweest van huiselijk geweld en langdurig in een onrustige en spanningsvolle situatie heeft gezeten. Dat heeft impact gehad op haar (sociaal-emotionele) ontwikkeling. De raad acht de reflectie van de pleegouders, die blijven verwijzen naar de begeleidende instantie, op hun eigen aandeel in het ontstaan van de zorgelijke situatie voor [kind] onvoldoende. Dit geeft onvoldoende basis voor vertrouwen voor de toekomst, aldus de raad, en zal bij instandhouding van het gezag ook de vereiste (toekomstige) samenwerking met de begeleidende instanties in de weg staan. Bovendien is de pleegmoeder emotioneel betrokken op en begaan met [kind], waardoor de raad haar in onvoldoende mate in staat acht de belangen van [kind] op neutrale wijze te behartigen.
5.1
Uit de hiervoor genoemde onderzoeken en rapportages van Formaat en de raad blijkt dat het perspectief van [kind] niet langer bij de pleegouders ligt. Voor de ontwikkeling van [kind] is het noodzakelijk dat zij uit huis geplaatst blijft. De pleegouders onderkennen dit ook. Blijkens de toelichting op de grieven zoals deze ter zitting is gegeven heeft de pleegmoeder zich neergelegd bij het feit dat [kind] niet meer bij haar en de pleegvader zal wonen. Zij heeft ter zitting ook bevestigd dat haar verzoek om de voogdij over [kind] niet te beëindigen, niet (ook) de thuisplaatsing van [kind] tot doel heeft.
5.11
Onder deze omstandigheden ziet het hof onvoldoende meerwaarde om de door de voogdij bestaande juridische band tussen de pleegmoeder en [kind] in stand te laten. Uit het onderzoek van Formaat en de raad komt naar voren dat [kind] behoefte heeft aan duidelijkheid omtrent haar verblijfplaats, niet alleen voor nu maar ook voor de toekomst. Om voldoende ruimte en vrijheid te ervaren om een relatie op te bouwen met haar (toekomstige) opvoeders, heeft [kind] de zekerheid nodig dat zij in haar huidige pleeggezin kan blijven. De beëindiging van de voogdij van pleegmoeder zal hieraan (kunnen) bijdragen.
5.12
Verder zijn er rondom [kind] veel personen die voor haar van belang zijn, te weten de huidige pleegouders, de voormalige pleegouders, het gezin [D] en haar biologische ouders, die allen uiteenlopende belangen hebben waar het gaat om de omgang met [kind] en haar leven binnen het pleeggezin. Het hof acht het niet juist dat pleegmoeder als een van de betrokkenen de omgang zal coördineren en daarmee grotendeels ook de vrijheid en zelfstandigheid van de huidige pleegouders zal bepalen. Daarbij speelt ook een rol dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de relatie tussen de pleegmoeder en de jeugdhulpverlening, hoewel verbeterd en voor de omgang met [kind] voldoende, nog altijd verstoord is omdat hun visie op het verloop van de gebeurtenissen rond de eerdere uithuisplaatsing van een ander pleegkind en de verantwoordelijkheid hiervoor uiteenloopt. Wanneer de voogdij en daarmee de primaire zeggenschap over [kind] bij de pleegmoeder blijft, blijft de kans op meningsverschillen over de belangen van [kind] aanwezig.
5.13
Het hof onderschrijft dan ook de conclusie van de raad in zijn rapport van 15 maart 2015 dat het gezag over [kind] dient toe te komen aan een professionele en neutrale persoon/instelling die de stabiliteit en continuïteit van haar huidige opvoedingssituatie kan bewaken en haar (sociaal-emotionele) ontwikkeling in het oog kan houden. Deze persoon/instelling kan in het bijzonder ook de belangen van [kind] bij omgang met de voormalige pleegouders en haar biologische ouders en haar belangen bij (verdere) hechting en ingroei in het huidige pleeggezin behartigen en daarin het voor [kind] passende evenwicht bewaren.
5.14
Gelet op het vorenoverwogene is er naar het oordeel van het hof een situatie ontstaan die een behoorlijke uitoefening van de voogdij door de pleegmoeder in de weg staat. Ten aanzien van [kind] is sprake van zodanig opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de voogd niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het gerechtshof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 mei 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. A Smeeïng-van Hees, mr. R. Krijger en mr. J.P. Balkema, bijgestaan door de griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2016.