ECLI:NL:GHARL:2016:2550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
15/00653
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting van belanghebbende, die in 2010 een Wajong-uitkering ontving en daarnaast inkomsten uit verschillende dienstbetrekkingen had. Belanghebbende heeft kosten gemaakt voor trainingen gericht op persoonlijke ontwikkeling en het verbeteren van haar functioneren in een werksituatie. De Inspecteur heeft deze kosten niet geaccepteerd als aftrekbare scholingsuitgaven. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende betoogd dat de trainingen noodzakelijk waren voor haar persoonlijke ontwikkeling en dat deze haar hebben geholpen om een opleiding tot plc-programmeur te volgen en betaald werk te vinden. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de trainingen primair gericht waren op persoonlijke ontwikkeling en niet op het verwerven van inkomen. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de trainingen zijn gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De kosten van de trainingen zijn daarom niet aftrekbaar. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00653
uitspraakdatum:
30 maart 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z]t (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015, nummer AWB 14/5375, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de aanslag IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.177 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 369. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 925.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.942. De daarbij genomen beschikking heffingsrente is verminderd tot € 917. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.942 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 369. De Rechtbank heeft de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede haar gemachtigde [A] . Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] .
1.7.
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1.
Belanghebbende genoot in 2010 een zogenoemde Wajong-uitkering en had daarnaast inkomsten uit verschillende dienstbetrekkingen. Belanghebbende had te kampen met psychische problemen, waarvoor belanghebbende een behandelindicatie had en waarvoor zij is behandeld. Door eerdere ervaringen van belanghebbende op het werk met mannelijke collega’s die oneerbaar gedrag vertoonden, was het voor belanghebbende moeilijk om zich in een werksituatie te handhaven. Daardoor was het vinden en behouden van betaald werk voor haar erg lastig.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2010 diverse trainingen gevolgd, waarvoor zij de kosten zelf heeft moeten betalen. Belanghebbende heeft die kosten als scholingsuitgaven in aftrek gebracht in haar aangifte IB/PVV 2010. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderhavige aanslag de kosten niet in aftrek geaccepteerd. In hoger beroep zijn de kosten van twee trainingen nog in geschil, namelijk:
a. a) Byron Katie: trainingen gericht op gedragsveranderingen, met name beter leren omgaan met stress en woede. Belanghebbende heeft vier weken een programma doorlopen in een Turn Around House in Ojai, Californië (hierna: het Byron Katiehuis) en heeft vervolgens een certificeringsprogramma doorlopen, namelijk The School for The Work en Certification Program for The Work. Het doorlopen van het certificeringsprogramma is een voorwaarde om als hulpverlener van Byron Katie te mogen werken. De totale kosten van de Byron Katie-trainingen bedroegen € 18.597;
b) Body&Mind: beroepsgerichte trainingen gericht op het inzichtelijk maken van karakterstructuren, waarbij onder andere met familieopstellingen wordt gewerkt. Deze trainingen hebben € 767 gekost.
2.3.
In 2011 heeft belanghebbende bij [D] een opleiding gevolgd tot plc programmeur. Zij is aansluitend bij [D] als plc programmeur betaald werk gaan verrichten en is daarna, tot op heden, als plc programmeur in dienstbetrekking werkzaam bij [E] . Zij ontwikkelt besturingssystemen. Sinds 2011 geniet zij geen Wajong-uitkering meer.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de uitgaven die belanghebbende voor het volgen van de onder 2.2 genoemde trainingen heeft gedaan, als scholingsuitgaven in de zin van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar zij ter zitting van het Hof heeft verklaard, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, kort gezegd, tot aftrek van scholingsuitgaven tot een bedrag van € 15.000.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden als scholingsuitgaven aangemerkt de uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
4.2.
In de parlementaire geschiedenis is over scholingsuitgaven onder meer het volgende opgenomen (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 260 en 261):
“(…) Met de term «met het oog op het verwerven van inkomen uit arbeid en woning» wordt beoogd aan te geven dat het doel van de opleiding bepalend is voor de aftrekbaarheid van de scholingsuitgaven. Het geobjectiveerde doel van het volgen van de opleiding of studie moet zijn hetzij het verbeteren van de financieel-economische positie van de belastingplichtige, hetzij het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit tegenwoordige arbeid. Uitgaven voor een opleiding of studie die wordt gevolgd als hobby of uit persoonlijke interesse, kunnen dus niet als scholingsuitgaven in aanmerking komen, evenmin als dergelijke uitgaven in een te ver verwijderd verband staan met het verwerven van inkomen uit werk en woning. (…)”
4.3.
De bewijslast dat de trainingen zijn gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning rust op belanghebbende. Zij heeft in dit kader gesteld dat zij met behulp van de vaardigheden die zij door middel van de in 2.2 genoemde trainingen heeft opgedaan, haar persoonlijk functioneren dusdanig heeft verbeterd dat zij daardoor de opleiding bij [D] tot plc programmeur met goed gevolg heeft kunnen doorlopen en daarna betaald werk heeft kunnen vinden en behouden. Belanghebbende stelt dat dit zonder het volgen van de trainingen onmogelijk zou zijn geweest, omdat haar werkrelatie dan wederom verstoord zou zijn geraakt. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij tijdens haar verblijf in het Byron Katiehuis (zie 2.2) tot het inzicht is gekomen dat het beroep van hulpverlener haar aantrok en dat zij het certificeringsprogramma heeft doorlopen met het oogmerk een carrière als hulpverlener mogelijk te maken.
4.4.
De Inspecteur stelt daartegenover, zakelijk weergegeven, dat belanghebbende de trainingen met het oog op haar persoonlijke ontwikkeling heeft gevolgd en dat de uitgaven in een te ver verwijderd verband staat met het verwerven van inkomen uit werk en woning.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de trainingen door haar met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gevolgd. Het Hof acht in dit verband van belang dat indien de vergroting van de persoonlijke kennis of vaardigheden een zo algemeen karakter draagt, dat daarvan geheel onafhankelijk van de beroepsuitoefening in het privéleven profijt kan worden getrokken, de kosten niet aftrekbaar zijn. Zoals belanghebbende en haar gemachtigde ter zitting van het Hof hebben verklaard, is belanghebbende met de trainingen gestart om de persoonlijke problemen die zij in het alledaagse leven ondervond te verhelpen dan wel te verminderen. Zo heeft zij tijdens het verblijf in het Byron Katiehuis leren koken en heeft zij beter met stress en emoties leren omgaan. Gelet daarop, acht het Hof met de Rechtbank aannemelijk dat belanghebbende de trainingen primair heeft gevolgd omdat zij de noodzaak voelde tot persoonlijke groei en dat zij beter wilde leren omgaan met psychische problemen in het dagelijkse leven, waaronder begrepen ook dergelijke spanningen welke zich kunnen voordoen in het kader van betaald werk. Hoewel de moeite die belanghebbende zich heeft getroost om zich maatschappelijk beter te kunnen handhaven, prijzenswaardig is te noemen, komt het Hof bij de beantwoording van de juridische vraag of de kosten aftrekbaar zijn tot de slotsom dat de opgedane vaardigheden te algemeen en persoonlijk van aard zijn om te kwalificeren als scholing als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet IB 2001. Hierbij merkt het Hof nog op dat, naar volgt uit artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, de rechter volgens de wet moet rechtspreken en hij in geen geval de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet mag beoordelen.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij tijdens het verblijf in het Byron Katiehuis het plan heeft opgevat als hulpverlener te gaan functioneren en dat zij met dat doel het certificeringsprogramma is gaan volgen. Belanghebbende heeft echter tevens verklaard dat zij haar kansen op een werkzaam leven als opleider/hulpverlener van Byron Katie niet groot achtte, gelet op een verminderd talent om “met mensen om te gaan”. Om dezelfde reden is belanghebbende, naar zij heeft verklaard, niet toegelaten om als hulpverlener bij Body&Mind te worden opgeleid. Het Hof is van oordeel dat een eventuele ontplooiing in de richting van een werkzaam leven als hulpverlener te weinig concreet is gemaakt en dat de trainingen die een carrière als hulpverlener mogelijk maken - het certificeringsprogramma - daarom worden geacht eveneens in het kader van de persoonlijke ontwikkeling van belanghebbende te zijn gevolgd. Dat belanghebbende - naar tussen partijen niet in geschil is - van de gevolgde trainingen in haar werk als plc programmeur profijt ervaart, neemt niet weg dat de gedane uitgaven in een te ver verwijderd verband staan met het verwerven van inkomen uit werk en woning. De kosten van de trainingen zijn mitsdien niet aftrekbaar.
Heffingsrente
4.7.
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de beschikking inzake de heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet verder wordt verminderd, ziet het Hof geen grond voor vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
30 maart 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 maart 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.