ECLI:NL:GHARL:2016:2513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
200.177.224/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de rol van de vader als informant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2007. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Noord-Nederland, die de GI (Jeugdbescherming Noord) tot voogd had benoemd. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij zij verzocht om vernietiging van de eerdere uitspraak en afwijzing van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van haar gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet met het gezag is belast. Echter, hij is wel als informant aangemerkt, omdat zijn verklaringen relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het perspectief van de minderjarige en dat zij in staat is om voor haar te zorgen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de moeder de problematiek van de minderjarige bagatelliseert en dat de situatie in het gezin bij de moeder onveilig was, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is vastgesteld dat de ontheffing van het gezag in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft in het verleden niet voldaan aan de opvoedingsbehoeften van de minderjarige, en het hof oordeelt dat het verblijf in het gezinshuis, waar de minderjarige nu woont, in haar belang is. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, en de weg naar terugplaatsing is afgesloten. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de beschikking hebben bekrachtigd en het meer of anders verzochte hebben afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.224/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151899/FA RK 14-2959)
beschikking van de familiekamer van 17 maart 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende respectievelijk als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen: de GI dan wel de voogd,
en
[de vader] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [C] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) en is de GI benoemd tot voogd over de minderjarige.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 september 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag van [de minderjarige] af te wijzen.
2.2
De raad en de vader hebben verweerschriften ingediend op respectievelijk 21 oktober 2015 en 10 november 2015 en daarin geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de moeder in hoger beroep.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het journaalbericht van 23 oktober 2015 met bijlage van mr. Özsaran.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak op 14 december 2015 is aangehouden en heeft vervolgens plaatsgevonden op 18 februari 2016, waarbij zijn verschenen de moeder en haar advocaat, namens de raad de heer [D] en namens de GI mw. [E] .

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren uit de in 2009 verbroken affectieve relatie die de vader en de moeder met elkaar hebben gehad. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De moeder was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Naast [de minderjarige] heeft de moeder vijf andere kinderen. Twee kinderen zijn nog minderjarige, namelijk [F] (2004) en [G] (2000). De moeder is ontheven van het gezag over deze minderjarige kinderen.
3.4
[de minderjarige] staat sinds 29 februari 2012 onder toezicht van de GI (voorheen genaamd Bureau Jeugdzorg Groningen). In juni 2013 is [de minderjarige] met een machtiging tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin opgenomen. De maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd. Sinds december 2014 woont [de minderjarige] in gezinshuis [H] in [I] .
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2014, heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige] .
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen en beslist als hiervóór vermeld onder 1.2.

4.De motivering van de beslissing

De positie van de vader in deze procedure
4.1
Het hof is van oordeel dat de vader in deze procedure niet als belanghebbende kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nu hij niet mede is belast met het gezag over [de minderjarige] en hij niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt door de bestreden beschikking. Zoals het hof ter zitting op 14 december 2015 heeft medegedeeld zal het hof de vader wel als informant aanmerken als bedoeld in artikel 800 lid 2 Rv omdat zijn verklaringen naar het oordeel van het hof mede van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. In dit verband heeft het hof kennisgenomen van het namens de vader ingediend verweerschrift.
Ten aanzien van het verzoek om ontheffing
4.2
Op grond van artikel 28 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (BW) is het tot 1 januari 2015 geldende recht van toepassing op het in geding zijnde verzoek tot ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige [de minderjarige] .
4.3
Op grond van artikel 1:266 BW (oud) kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.4
De ontheffing kan in beginsel niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet maar die regel geldt, kort gezegd, niet indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden blijkt dat deze maatregelen onvoldoende zijn om de ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige af te wenden (artikel 1:268 lid 2 onder a BW oud). Niet in geschil is dat in het onderhavige geval is voldaan aan de hiervoor genoemde termijnen.
4.5
De moeder is samengevat weergegeven van mening dat te snel is geconcludeerd dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt en dat daar onvoldoende onderzoek naar is gedaan. Het belang van [de minderjarige] bij duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief maakt volgens de moeder niet dat het perspectief in het gezinshuis moet worden bepaald omdat zij daar pas sinds december 2014 zit en het verblijf daar niet gelijk is aan verblijf bij een pleeggezin. Verder is er weer rust in het gezin bij de moeder nu [G] daar niet meer woont en de moeder zich volledig kan richten op [de minderjarige] .
4.6
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder meer overwogen dat duidelijk is dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt maar in het gezinshuis waar [de minderjarige] nu verblijft en waar zij in een veilige en gestructureerde zorg- en opvoedingssituatie opgroeit en zich zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen. Er wordt ook niet gewerkt aan terugplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder. De ondertoezichtstelling is daarom volgens de rechtbank niet langer de geëigende maatregel.
4.7
Het hof schaart zich na eigen onderzoek achter de beoordeling en overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en verwijst daar kortheidshalve naar. Hetgeen de moeder daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel omtrent de noodzakelijkheid van de onderhavige maatregel van ontheffing. [de minderjarige] is ernstig beschadigd geraakt in de periode dat zij bij de moeder verbleef. Zij is op jonge leeftijd slachtoffer geweest van seksueel misbruik en de situatie in het gezin bij de moeder was zeer onveilig. Er was sprake van onder meer gebrek aan structuur, regels, begrenzing en beschikbaarheid van de moeder. Een plaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin is mislukt omdat de pleegouders niet konden omgaan met de ernstige gedragsproblematiek van [de minderjarige] . Zij heeft zeer veel begeleiding nodig. Het hof is van oordeel dat de moeder de problematiek van [de minderjarige] bagatelliseert. [de minderjarige] verblijft sinds december 2014 in een gezinshuis dat gespecialiseerd is in kinderen met een reactieve hechtingsstoornis en waar het naar omstandigheden redelijk met haar gaat. Het is in haar belang dat het verblijf in dat gezinshuis wordt voortgezet. Haar perspectief ligt daar en niet bij de moeder. De weg naar terugplaatsing bij de moeder is afgesloten. Er zijn in het verleden meerdere pogingen gedaan om te werken aan een terugkeer maar telkens is gebleken dat het de moeder niet lukte om tegemoet te komen aan de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] . De moeder kwam afspraken niet na en was onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige] . Daarbij kampt de moeder met persoonlijke problematiek. Voor zover de moeder in hoger beroep de verantwoordelijkheid daarvoor bij de hulpverlenende instanties heeft gelegd, die in haar ogen tekort zijn geschoten, kan het hof dat niet volgen. Weliswaar valt het te betreuren dat er zoveel wisselingen van gezinsvoogd hebben plaatsgevonden maar zulks doet niet af aan de feitelijke situatie zoals die thans voorligt, namelijk dat [de minderjarige] al sinds juni 2013 uit huis is geplaatst. Blijkens de toelichting van de GI ter zitting is de moeder nog steeds onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken. [de minderjarige] heeft daar last van. De vader heeft voorts toegelicht dat hij een patroon ziet bij de moeder hieruit bestaand dat de moeder uit het contact treedt als de dingen niet gaan zoals de moeder wil. Het hof kan en wil er ook niet aan voorbij dat in het verleden een andere dochter wel is teruggeplaatst maar deze terugplaatsing niet is gelukt en deze dochter wederom uit huis is geplaatst. Ondanks de ingezette hulp, bleek de moeder niet in staat om zorg te dragen voor deze hulp.
4.8
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof aan de wettelijke voorwaarden voor ontheffing van de moeder van het gezag over [de minderjarige] voldaan. Het is in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in een veilige opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016 in bijzijn van de griffier.