In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2007. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Noord-Nederland, die de GI (Jeugdbescherming Noord) tot voogd had benoemd. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij zij verzocht om vernietiging van de eerdere uitspraak en afwijzing van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van haar gezag.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet met het gezag is belast. Echter, hij is wel als informant aangemerkt, omdat zijn verklaringen relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het perspectief van de minderjarige en dat zij in staat is om voor haar te zorgen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de moeder de problematiek van de minderjarige bagatelliseert en dat de situatie in het gezin bij de moeder onveilig was, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige.
Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is vastgesteld dat de ontheffing van het gezag in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft in het verleden niet voldaan aan de opvoedingsbehoeften van de minderjarige, en het hof oordeelt dat het verblijf in het gezinshuis, waar de minderjarige nu woont, in haar belang is. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, en de weg naar terugplaatsing is afgesloten. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de beschikking hebben bekrachtigd en het meer of anders verzochte hebben afgewezen.