In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.F. Gonesh, een kort geding aangespannen tegen geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], met als doel hen te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en overdracht van onroerend goed in Suriname. De achtergrond van het geschil ligt in de weigering van [geïntimeerde 1] om haar aandeel in de percelen te verkopen, ondanks eerdere overeenkomsten met andere erfgenamen. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van appellant afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat er een overeenkomst bestond tussen appellant en [geïntimeerde 1].
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak behandeld, waarbij de focus lag op de incidentele vordering van [geïntimeerde 1] tot zekerheidstelling voor proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat appellant geen woonplaats in Nederland heeft, maar dat op basis van een verdrag tussen Nederland en Suriname de proceskostenveroordeling in Suriname kan worden uitgevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot zekerheidstelling niet toewijsbaar is, omdat [geïntimeerde 1] niet voldoende heeft onderbouwd dat de tenuitvoerlegging in Suriname kansloos zou zijn.
Het hof heeft de incidentele vordering afgewezen en de beslissing over de kosten gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating van partijen. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2016 door de rechters J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en L. Groefsema.