ECLI:NL:GHARL:2016:2387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
WAHV 200.174.307
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Dijkstra
  • mr. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor niet ter inzage geven rijbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 15 juni 2015 het beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het niet op eerste vordering ter inzage geven van zijn rijbewijs. De betrokkene stelde dat er sprake was van identiteitsfraude en dat hij de gedraging niet had verricht. De kantonrechter oordeelde dat het beroepschrift van de betrokkene geen gronden bevatte en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de officier van justitie het beroep niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren, aangezien het beroepschrift wel degelijk een summiere grond bevatte. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene, ondanks zijn verweer, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden geven om de sanctie te matigen of achterwege te laten. De ambtsedige verklaring van de verbalisant werd als voldoende bewijs beschouwd voor de gedraging.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard, en de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie vernietigd. De betrokkene blijft verantwoordelijk voor de opgelegde sanctie, en het hof heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten vastgesteld.

Uitspraak

WAHV 200.174.307
23 maart 2016
CJIB 178744415
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 15 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan heeft de betrokkene buiten de daartoe gestelde termijn op 11 februari 2016 gebruik gemaakt. Nu deze brief na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingekomen, kan op de inhoud hiervan geen acht worden geslagen.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien het beroepschrift geen beroepsgronden bevatte en dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
2. Uit het dossier blijkt het volgende.
Bij inleidende beschikking d.d. 28 januari 2014 is aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd. Bij brief van 9 maart 2014 heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie. In dit beroepschrift stond het volgende vermeld: "Naar aanleiding van ons telefonisch contact, hierbij beroep! Is er sprake van identiteitsfraude?"
3. Bij brief van 20 maart 2014 heeft de officier van justitie de betrokkene meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen onder meer gesteld bij de artikelen 2:1, tweede lid, jo 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doordat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en omdat de brief niet als beroepschrift herkenbaar is. De betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken na dagtekening van het schrijven te herstellen.
Uit het dossier blijkt niet dat de betrokkene op deze brief heeft gereageerd.
Bij beschikking van 8 mei 2014 heeft de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard.
4. In eerdere uitspraken heeft het hof reeds uitgemaakt dat met de gronden van het beroep de redenen worden bedoeld die de indiener heeft om een besluit vernietigd, gewijzigd of herroepen te krijgen. Als zodanig is ook de enkele opmerking dat sprake is van identiteitsfraude een grond, zij het in het algemeen - zonder nadere onderbouwing - niet licht leidend tot vernietiging van de inleidende beschikking.
5. Het hof stelt dan ook vast dat het beroep tegen de inleidende beschikking een - zij het zeer summiere - grond bevat. De officier van justitie had het beroep tegen de inleidende beschikking derhalve niet niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het hof zal dan ook de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal daarom, met gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, die beslissing vernietigen en overgaan tot beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking.
6. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “niet op eerste vordering behoorlijk het rijbewijs ter inzage afgeven”, welke gedraging zou zijn verricht op 15 november 2013 om 15.21 uur op de Lavendel te Leidschendam.
7. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en voert aan dat mogelijk sprake is van identiteitsfraude. Hij verplaatst zich in een rolstoel en is aan huis gebonden. De betrokkene voert voorts aan dat hij niet in staat is de kosten te dragen.
8. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: ter controle van de bepalingen gestelde in de wegenverkeerswet heb ik de bestuurder doen stilhouden en hem gevorderd mij (…) een rijbewijs ter inzage te tonen. Bij navraag in het CRB register bleek aan betrokkene wel een geldig rijbewijs van de juiste categorie te zijn afgegeven.
Noot: de verbalisant zag dat de betrokkene en de persoon op het kopie aanvraag reisdocument dezelfde persoon waren. Zie bijlage bij brondocument.”
10. In het dossier bevindt zich ook aankondiging van beschikking, het zogenaamde brondocument. Dit brondocument bevat de gegevens van de betrokkene (naam, adres geboortedatum) zoals de betrokkene deze ook in zijn beroepschrift heeft vermeld. Als bijlage bij dit brondocument is een 'Kopie Aanvraag Reisdocument' gevoegd, welk document (onder meer) dezelfde gegevens van de betrokkene bevat. Voorts bevat dit document een pasfoto van de betrokkene, alsmede een handtekening van de betrokkene welke grote overeenkomsten vertoont met de handtekening van de betrokkene op zijn beroepschriften.
11. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de betrokkene de persoon was die de gedraging heeft verricht. Nu de betrokkene voor het overige geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht door de betrokkene. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
12. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. Om die reden kan niet worden gezegd dat de omstandigheden dusdanig zijn dat de sanctie dient te worden gematigd of in zijn geheel achterwege dient te blijven.
13. Het hof zal daarom het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
14. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep, gericht tegen de inleidende beschikking, ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra , in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.