ECLI:NL:GHARL:2016:2368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
21-002205-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake fraude met WWB-uitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 31 maart 2014, waarin hij was veroordeeld voor fraude met een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot een bewezenverklaring kwam op basis van andere bewijsmiddelen.

De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van de woning en voorzieningen van medeverdachte [betrokkene], terwijl deze voorzieningen gefinancierd werden door een uitkering die door [betrokkene] was verkregen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen de verdachte en [betrokkene], en dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste informatie die aan de sociale dienst was verstrekt. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de door misdrijf verkregen middelen.

De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 195 uren, waarvan 95 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn arbeidsongeschiktheid door een oogziekte. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002205-14
Uitspraak d.d.: 18 maart 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2014 met parketnummer 18-003981-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 195 uren met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.T. Pel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het hof op grond van andere bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2008 tot en met 13 september 2011 te en in de gemeente Heerenveen en/of te IJhorst en/of in de gemeente Steenwijkerland, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door [betrokkene] bewoonde woning aan de [a-straat] en/of een (sta)caravan op camping [A] en/of een (sta)caravan op camping [B] en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en/of de in die woning aanwezige voorzieningen (waar onder een internetaansluiting) en/of die (sta)caravan en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door die [betrokkene] - met wie verdachte op bovengenoemd adres(sen) samenwoonde, in elk geval een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet voerde - door valsheid in geschrifte en/of door het opzettelijk nalaten tijdig inlichtingen verstrekken (als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht) en/of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde vrijspraakverweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat verdachte en medeverdachte [betrokkene] hebben erkend dat zij in de tenlastegelegde periode bijna dagelijks bij elkaar in de woning van [betrokkene] waren, gezamenlijk activiteiten ondernamen en ook regelmatig samen hun maaltijden nuttigden. Ook deed verdachte regelmatig betalingen voor medeverdachte [betrokkene] , waarbij niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte betaalde bedragen door [betrokkene] zijn terugbetaald. Over en weer hebben verdachte en medeverdachte elkaar ondersteund door samen boodschappen te doen, de honden uit te laten en klussen rond de woning te doen. Voorts maakte de verdachte gebruik van de internetvoorziening van medeverdachte. Ook is er sprake geweest van gezamenlijk campingbezoek gedurende meerdere jaren.
Het hof stelt vast dat er voorafgaand aan de tenlastegelegde periode contact is geweest tussen [betrokkene] , verdachte en de sociale dienst van de gemeente over de persoonlijke situatie van [betrokkene] en verdachte nu er sprake leek te zijn van een gezamenlijke huishouding.
De sociale dienst was aldus op de hoogte van het feit dat verdachte veel bij [betrokkene] verbleef in haar woning aan de [a-straat] te Heerenveen. Er is daarom destijds gesproken over een constructie van kamerverhuur. Hier hebben [betrokkene] en verdachte echter uitdrukkelijk vanaf gezien. Medeverdachte [betrokkene] had derhalve na de toekenning van haar WWB-uitkering op 14 oktober 2008 op de rechtmatigheidsformulieren de juiste informatie omtrent haar woonsituatie moeten verstrekken. Tevens had zij moeten melden dat zij in de zomerperiode enkele weken op een camping verbleef samen met verdachte. Verdachte was op de hoogte van de eerdere constateringen en aanwijzingen van de sociale dienst.
Ook wist verdachte dat medeverdachte [betrokkene] vanaf 14 oktober 2008 een uitkering van de gemeente genoot. Door min of meer dagelijks in de woning van medeverdachte [betrokkene] te verblijven heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit een van misdrijf verkregen goed, onder andere door gebruik te maken van de huurwoning van medeverdachte [betrokkene] en andere voorzieningen die met aan [betrokkene] toegekende uitkeringsgelden werd betaald.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 13 september 2011 te en in de gemeente Heerenveen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door [betrokkene] bewoonde woning aan de [a-straat] en opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en de in die woning aanwezige voorzieningen (waar onder een internetaansluiting) en eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door die [betrokkene] - met wie verdachte op bovengenoemd adres een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet voerde - door het opzettelijk nalaten tijdig inlichtingen verstrekken (als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht) was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fraude door te profiteren van een WWB-uitkering die aan zijn medeverdachte [betrokkene] was toegekend op grond van de alleenstaanden norm. [betrokkene] heeft opzettelijk niet de juiste inlichtingen verstrekt aan de sociale dienst van de gemeente. Zo was er sprake van een gezamenlijke huishouding tussen [betrokkene] en verdachte. Daardoor heeft de gemeente het recht op een uitkering niet op de juiste wijze kunnen toetsen. Voor een periode van bijna drie jaren heeft [betrokkene] een (te hoge) uitkering ontvangen en is de gemeente Heerenveen benadeeld.
Blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 1 februari 2016 is verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. Verdachte heeft daaromtrent verklaard dat hij lijdt aan een oogziekte en daardoor arbeidsongeschikt is verklaard. Hij ontvangt een WIA-uitkering.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde taakstraf qua strafhoogte passend is. Het hof zal evenwel de straf niet geheel voorwaardelijk opleggen zoals de politierechter heeft gedaan. Er is geen aanleiding om in de strafmaat onderscheid te maken tussen verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene] , nu zij beiden in gelijke mate verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de fraude. Het hof zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 195 uren, waarvan 95 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
195 (honderdvijfennegentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
97 (zevenennegentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
95 (vijfennegentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A. van Holten en mr. J.H. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 18 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.H. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.