ECLI:NL:GHARL:2016:2242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
24-000218-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van criminele herkomst van contante gelden in meerdere valuta

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van witwassen, waarbij hij contante gelden van criminele herkomst heeft verworven en gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 september 2004 tot en met 31 december 2007 aanzienlijke bedragen contant heeft omgewisseld en besteed aan de aankoop van luxe voertuigen, zonder dat hij een legale herkomst van deze gelden kon aantonen. De verdachte heeft in hoger beroep zijn vrijspraak van een deel van de tenlastelegging aangevochten, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de criminele herkomst van de gelden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, in grote lijnen gevolgd, maar heeft de straf gematigd tot 8 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen BMW M5 uitgesproken, aangezien deze auto grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000218-11
Uitspraak d.d.: 18 maart 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 27 januari 2011 met parketnummer 17-885053-09 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 februari 2016, 9 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, inhoudende de veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. W.R. Jonk en mr. A.J. Sprey, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank Leeuwarden integraal vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde. Voor zover het onbeperkt ingestelde hoger beroep is gericht tegen deze vrijspraak, kan verdachte daarin op grond van het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal derhalve opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard wegens de forse overschrijding van de redelijke termijn die in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte het recht op een eerlijk proces is ontnomen, hij belemmerd is in het opbouwen van zijn privéleven en zijn bewijspositie nadelig is beïnvloed.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Uit vaststaande jurisprudentie – waaronder het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 en zijn op hoofdlijnen gelijkluidende arrest van 8 september 2015 – volgt echter dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om van deze jurisprudentie af te wijken, nu het enkel ‘op de plank laten liggen’ van de zaak – hoewel kwalijk – niet zonder meer wil zeggen dat door het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. De overige aangevoerde omstandigheden maken dit oordeel niet anders. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte telkens, vanaf het begin van de procedure, in de gelegenheid is gesteld om de door hem gespendeerde bedragen te verantwoorden. De impact die de lange duur van de procedure op verdachtes privéleven heeft gehad, is een omstandigheid die zich leent om in de strafoplegging te worden betrokken. Het door de raadsman gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2004 tot en met 31 december 2007, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] en/of te [gemeente] , (althans) in de gemeente [gemeente] en/of te [gemeente] , (althans) in de gemeente [gemeente] en/of te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte op na te melden tijdstippen, op te na te melden plaatsen, na te melden voorwerpen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van na te melden voorwerpen gebruik gemaakt, hebbende hij, verdachte (onder meer):
- op of omstreeks 15 september 2004, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] een hoeveelheid contant geld, te weten NLG 100.000, omgewisseld voor 45.378 euro en/of
- op of omstreeks 28 september 2005 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een hoeveelheid geld, te weten 35.403 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW X5 en/of
- op of omstreeks 23 oktober 2005, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een hoeveelheid geld, te weten 17.000 Zwitserse Franken, omgewisseld in euro's bij het Grenswisselkantoor en/of
- op of omstreeks 31 oktober 2005, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een hoeveelheid geld, te weten 26.345 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW 320D en/of
- op of omstreeks 23 juli 2007, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een hoeveelheid geld, te weten 3.094 euro, per moneytransfer over laten boeken naar Italië en/of
- op of omstreeks 25 september 2007, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een hoeveelheid geld, te weten 68.000 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW M5 en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2007, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (een) hoeveelhe(id)(en) geld, te weten 4.300 euro en/of 5.700 euro, omgewisseld voor speelpenningen in het Holland Casino en/of (vervolgens) deze speelpenningen overhandigd aan zijn partner [naam] die het waardebedrag van de speelpenningen op een rekening heeft laten boeken en/of
- op of omstreeks 26 oktober 2007, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, te weten (in totaal) 5.050 euro, omgewisseld van contant geld in speelpenningen in het Holland Casino,
terwijl hij (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Door en namens verdachte is bepleit dat hij ter zake van het onder 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen vrijgesproken dient te worden. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte voor zijn contante vermogen een aannemelijk en verifieerbare verklaring heeft kunnen geven, zodat niet gesteld kan worden dat het geld – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is van misdrijf.
Juridisch kader
De Hoge raad heeft bij arrest van – onder meer – 13 juli 2010 bepaald dat bewezen kan worden geacht dat een door verdachte contant uitgegeven geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is, ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Als een dergelijke situatie uit de bewijsmiddelen valt af te leiden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Relevante feiten en omstandigheden
Tegen de achtergrond van het juridisch kader stelt het hof vast dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend dat hij het overgrote deel van de tenlastegelegde contante bedragen heeft uitgegeven. In samenhang met de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, kan derhalve vastgesteld worden dat verdachte in september 2004 ƒ 100.000,- heeft omgeruild voor euro’s. Voorts heeft verdachte een jaar later – op 28 september 2005 – een BMW X5 gekocht, waarbij hij € 35.403 contant heeft aanbetaald. Een krappe maand later heeft verdachte een bedrag van 17.000,- aan Zwitserse Franken omgewisseld in euro’s, waarna hij in de daaropvolgende week – op 31 oktober 2005 – weer een BMW, ditmaal een BMW 320D, heeft aangeschaft, met gebruikmaking van € 26.345,- aan contant geld. Aldus de MOT melding van dit bedrag werd de betaling in coupures van € 100,- en € 50,- gedaan. In september 2007 heeft verdachte ten behoeve van de aanschaf van een BMW M5 € 68.000,- contant betaald, waarbij het opmerkelijk is dat hierbij gebruik is gemaakt van 134 briefjes van € 500,- en 10 briefjes van € 100,-.
Blijkens de gegevens van de belastingdienst heeft verdachte in de jaren 2003 en 2004 een inkomen opgegeven van respectievelijk € 10.275,00 en € 14.629,- per jaar. Over de jaren 2005, 2006 en 2007 zijn bij de belastingdienst in het geheel geen inkomsten van verdachte bekend. Ter zitting van het hof d.d. 16 oktober 2012 heeft verdachte verklaard dat hij in 2006 geen inkomen heeft gehad.
Gelet op de voormelde aanzienlijke bedragen die verdachte telkens in een relatief korte tijdspanne heeft uitgegeven, zonder dat verdachte aanwijsbare legale inkomsten heeft gehad, is het hof van oordeel dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestaat ten aanzien van deze in de tenlastelegging genoemde over het algemeen zeer hoge bedragen. Nu het hof ook waarde hecht aan de omvang van de verschillende bedragen, zal het hof van de onder het 5e, 7e en 8e gedachtestreepje ten laste gelegde bedragen vrijspreken.
Beoordeling van de gestelde herkomst van de bedragen
Uitgaande van het voorgaande, kan van verdachte een verklaring verlangd worden met betrekking tot de herkomst van deze hoge bedragen. Ten tijde van zijn verhoren bij de politie heeft de verdachte ter zake van de contant gedane uitgaven geen, zeker geen gedetailleerde, verklaring willen geven omtrent de herkomst van die gelden. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte een verklaring afgelegd die ziet op de herkomst van de uitgegeven bedragen, waarbij hij ook enkele stukken heeft overgelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 oktober 2012 zijn door verdachte vervolgens nog meer stukken overgelegd, die in samenhang met verdachtes verklaringen de legale herkomst van de geldbedragen zouden moeten aantonen. Mede in het licht van voornoemde jurisprudentie, is de zaak vervolgens aangehouden en is in opdracht van het hof door de politie nader onderzoek gedaan naar de door verdachte gegeven verklaring in samenhang met de door hem overgelegde stukken.
Uit het in dit kader opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2013 documentatie [verdachte] volgt – kort gezegd – dat de door verdachte overgelegde stukken niet toereikend zijn om een legale herkomst van de uitgegeven gelden vast te stellen. Verdachtes onderbouwing van die stukken is inconsistent omdat verdachte aan een aantal van de door hem overgelegde stukken telkens andere uitgaven koppelt. Verdachte heeft in reactie op voornoemd proces-verbaal ter zitting van het hof d.d. 25 februari 2016 nog nadere (meer complete) stukken overgelegd en nader verklaard.
De door de verdachte aan de eerste uitgave ten grondslag gelegde verkoop van een sloep – blijkbaar ter waarde van een ton aan guldens – vindt geen steun in de door hem overgelegde stukken. Uit voornoemd onderzoek, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2013, volgt dat deze stukken te weinig specifiek zijn om het bezit en de verkoop van een dergelijke sloep op te baseren dan wel aannemelijk te maken. Verdachte heeft geen stukken overgelegd die concreet op voornoemde punten zien, noch is – zo blijkt uit navraag bij de RdW – in de jaren 2000 en 2001 op verdachtes naam een sloep ingeschreven. Ten slotte is het aanzienlijke tijdsverloop tussen de gestelde verkoop van die sloep en het omwisselen in euro’s als hoogst ongebruikelijk aan te merken.
Ten aanzien van de aanschaf van de BMW X5 (verkoopprijs € 89.999,25) en 320D (verkoopprijs € 66.790,76) stelt het hof vast dat door het verkopend bedrijf is aangegeven dat door verdachte € 35.402,70 resp. € 26.345,90 contant werd aanbetaald. Het hof ontwaart in de door verdachte overgelegde stukken en zijn daaromtrent afgelegde verklaringen voor beide auto’s in totaal drie door verdachte gestelde inkomstenbronnen. De stukken die zien op de verkrijging van twee Flexibele Kredieten, lijken door verdachte – mede door een telkens andere volgorde waarin de verdachte de stukken heeft overgelegd of gelabeld – afwisselend ten grondslag te zijn gelegd aan de contante betalingen voor ‘de X5’ en ‘de 320D’. Ten aanzien van ‘de 320D’ heeft verdachte ook verklaard dat hij bij de aanschaf voor eigen rekening een aanbetaling van € 26.345,- heeft gedaan, terwijl uit latere verklaringen blijkt dat een en ander betaald en/of voorgeschoten zou zijn uit de kas van het bedrijf van verdachtes partner [naam] . Naast de wisselende verklaringen, blijkt ten aanzien van alle gestelde inkomstenbronnen onvoldoende verband met de contant gedane uitgaven, nu deze in tijd niet congruent zijn. Het ene krediet is verschaft op 10 augustus 2004, waarbij het daaraan ten grondslag liggende dienstverband gelet op verdachtes hierboven genoemde belastinggegevens de nodige vraagtekens oproept, terwijl het andere krediet is verschaft op 15 augustus 2005. Bij dit laatste flexibele krediet ontbreekt tot op heden het aanvraagformulier, zodat het hof niet kan vaststellen op grond waarvan dit krediet zou zijn verstrekt. De kasopname van [naam] is – daargelaten de aarzelingen die het hof heeft bij de authenticiteit van deze onvolledige stukken en de voor een dergelijke uitgave ontoereikende kasstand – geboekt op 11 november 2005. Dit alles, terwijl ‘de X5’ is aangeschaft op 28 september 2005 en de BMW 320D op 31 oktober 2005 en beide auto’s al contant waren aanbetaald.
Ter zake van het op 23 oktober 2005 bij het GWK ingewisselde bedrag heeft verdachte de verkoop van leguanen op een reptielenbeurs ten grondslag gelegd. Verdachte heeft echter geen administratie of facturen met betrekking tot deze verkoop over kunnen leggen. De overgelegde stukken kunnen de hoogte van het verkregen bedrag evenmin verklaren.
Met betrekking tot de contante betaling die is gedaan in het kader van de aanschaf van een BMW M5 op 25 september 2007 stelt het hof vast dat verdachte de betaling van het bedrag van € 68.000,- in coupures van 10 biljetten van € 100,- en 134 biljetten van € 500,- heeft gedaan. Van deze transactie werd door het verkopend bedrijf een MOT melding gemaakt. Verdachte heeft omtrent deze aanschaf en betaling wederom wisselend verklaard. De aanschaf zou blijkens de verklaring van verdachte bij de politie volledig gefinancierd zijn met gokwinsten, waarna verdachte in eerste aanleg heeft aangevuld dat de gelden ook afkomstig waren uit de verkoop van de BMW X5, waarvan hij pas op 25 februari 2016 een handgeschreven koopovereenkomst aan het hof heeft overgelegd. Op 16 oktober 2012 heeft verdachte allerlei andere stukken overgelegd die aan de aanschaf van ‘de M5’ ten grondslag zouden liggen, waaronder een creditcardafschrijving, kredieten op naam van [naam] , gedateerd van 25 mei 2005, een opname van € 10.000,- op 3 juni 2005, welk bedrag afkomstig lijkt te zijn van de ontvangst van een bedrag dat als kenmerk ‘bouwdepot’ heeft en wederom het reeds eerder genoemde Flexibel Krediet dat op 15 augustus 2005 verschaft zou zijn.
Met betrekking tot de resultaten uit het casinobezoek constateert het hof dat uit onderzoek naar verdachtes gokinkomsten is gebleken dat verdachte pas sinds augustus 2007 regelmatig het casino bezoekt. In zoverre is er slechts sprake van een zeer korte periode tussen de aanvang van het casinobezoek en de aanschaf van ‘de M5’, alsmede de in het casino contant gedane uitgaven. Ook als het hof uitgaat van de door verdachte over de periode voor de aanschaf van de M5 berekende winst in het casino van € 610,- vormen de gokinkomsten geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de gelden voor aanschaf van de M5.
Met betrekking tot de in dit kader overgelegde rekeningafschriften, merkt het hof op dat de rekening op naam staat van verdachtes partner [naam] en de uitkeringen van de toen behaalde positieve speelresultaten in ieder geval hebben plaatsgevonden ná de aanschaf van ‘de M5’.
Het hof is derhalve van oordeel dat uit de door verdachte overgelegde stukken onvoldoende gebleken is van structurele en grote inkomsten die verdachte door middel van gokken behaald zou hebben, zodat verdachtes uitgaven ook via deze weg niet verklaarbaar zijn.
Uit het door de verbalisanten uitgevoerde onderzoek naar de overige inkomstenbronnen die ten grondslag zijn gelegd aan de aanschaf van ‘de M5’ concludeert het hof dat de door verdachte overgelegde stukken geen betrouwbare onderbouwing hebben gegeven dat de contante aanbetaling niet van misdrijf afkomstig zou zijn. Het hof acht het daarnaast onaannemelijk dat verdachte de op andermans naam afgesloten kredieten en ‘inkomsten’ uit een beweerd bouwdepot naar eigen goeddunken heeft mogen aanwenden voor de privéaanschaf van een zeer prijzige auto. Met betrekking tot de overgelegde (ver)koopovereenkomst van de BMW X5 merkt het hof op dat deze gedateerd is 20 december 2005, de dag waarop de verkoop, betaling en ondertekening van de overeenkomst zouden hebben plaatsgevonden. In dit kader is het opvallend te noemen dat de BMW X5 van 28 september 2005 tot en met 29 november 2006 op naam van ‘ [naam] ’ heeft gestaan, een bedrijf waarvan verdachte vennoot was. De ongerijmdheden in deze tijdlijn daargelaten, wordt door het opvoeren van deze verkoop ook miskend dat inkomsten uit de verkoop van een met misdrijf verkregen geld gekocht goed, zij het indirect, van misdrijf afkomstig blijven. Het hof merkt voorts op dat elk verband in tijd tussen de gestelde inkomsten die zouden zijn aangewend voor de aanschaf van de BMW M5 en – voor zover dat door verdachte bedoeld is te stellen – de in het casino gedane uitgaven ontbreekt.
Tot slot is ter zitting op 25 februari 2016 door verdachte en zijn raadsman – aanvullend – gesteld dat verdachte in 2004 en 2005 winsten heeft gegenereerd uit zijn ondernemingen en dit als salaris aan zichzelf heeft uitgekeerd, hetgeen in het algemeen aan de uitgaven ten grondslag gelegd kan worden. Ter terechtzitting van het hof op 16 oktober 2012 heeft verdachte daarentegen aangegeven dat hij in 2004 slechts het reeds genoemde inkomen uit loon heeft genoten zoals dat volgt uit het dossier, hetgeen een ander bedrag betreft dan de tijdens de laatste terechtzitting door verdachte gestelde inkomsten uit zijn onderneming à € 15.530,-, en dat hij zijn stelling voor wat betreft genoten inkomsten in 2005 niet kan onderbouwen met stukken.
Het hof stelt ter zake van deze naar voren gebrachte inkomsten (loon of winst uit eigen onderneming) voorop dat uit het dossier volgt dat deze door verdachte nader genoemde inkomsten niet als zodanig bekend zijn bij de belastingdienst. Hoewel reeds op grond hiervan niet geconcludeerd kan worden dat het legale inkomsten betreffen, volgt uit de aangehaalde paginanummers dat de door de verdediging naar voren gebrachte bedragen het ondernemingsvermogen betreffen, hetgeen naar het oordeel van het hof gelet op de overige inhoud van de stukken niet, zeker niet zonder meer, gelijkgesteld kan worden aan behaalde nettowinst uit onderneming.
De in het algemeen nader gestelde inkomsten zijn naar het oordeel van het hof, noch door de raadsman of verdachte concreet en verifieerbaar onderbouwd met nadere stukken en evenmin af te leiden uit de zich in het dossier bevindende stukken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte ter zake van geen van de uitgaven die op zichzelf een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, een consistente, verifieerbare en/of tot het uitgegeven bedrag te herleiden verklaring heeft kunnen geven. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking biedt onvoldoende grond om tot een andere conclusie te komen dan dat de tenlastegelegde contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof verwerpt derhalve de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 15 september 2004 tot en met 31 december 2007 te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] heeft op na te melden tijdstippen, op te na te melden plaatsen, na te melden voorwerpen , voorhanden gehad en/of omgezet, hebbende hij, verdachte:
- op 15 september 2004, te [plaats] , een hoeveelheid contant geld, te weten NLG 100.000, omgewisseld voor 45.378 euro en
- op 28 september 2005 te [plaats] , een hoeveelheid geld, te weten 35.403 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW X5 en
- op 23 oktober 2005, te [plaats] , een hoeveelheid geld, te weten 17.000 Zwitserse Franken, omgewisseld in euro's bij het Grenswisselkantoor en
- op 31 oktober 2005, te [plaats] , een hoeveelheid geld, te weten 26.345 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW 320D en
- op 25 september 2007, te [plaats] , een hoeveelheid geld, te weten 68.000 euro, contant betaald bij autobedrijf [naam] voor de aanschaf van een auto, een BMW M5 en
terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Dat witwassen is gericht geweest op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van dergelijke witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2016, waaruit blijkt dat verdachte langer geleden eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben hem echter niet weerhouden van het opnieuw begaan van een strafbaar feit.
De vrijspraken op onderdelen van de tenlastelegging waar het om geringere bedragen gaat vormen voor het hof geen aanleiding om een lagere straf op te leggen. In het verlengde hiervan is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van het feit in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, zou rechtvaardigen. Er is in de onderhavige zaak echter sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, die veroorzaakt is door omstandigheden die niet alleen zijn gelegen in het verdachtes proceshouding. Het hof heeft oog voor de daardoor ontstane situatie waarin verdachte langere tijd heeft geleefd met de druk van de lopende strafzaak en ziet op grond hiervan – overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad – aanleiding om de straf te matigen. Het hof zal derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, opleggen.

Beslag

Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, een grijze personenauto van het merk BMW, type M5 en met kenteken [kenteken] , behoort aan veroordeelde toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto met kenteken [kenteken] , BMW M5 Sedan 2005, kleur grijs.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 18 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.