ECLI:NL:GHARL:2016:2240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
2049-15 2050-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking rechtbank inzake verzoek om schadevergoeding na detentie

Op 18 maart 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 29 oktober 2015. De rechtbank had verzoeker een schadevergoeding toegekend van € 1.435,- op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en € 280,- op basis van artikel 591a Sv. Verzoeker, die niet aanwezig was, werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F. Tosun. Hij had een aanvullend verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 2.400,- wegens schade door ondergane detentie, die niet door de rechtbank was meegenomen in haar beslissing.

Het hof oordeelde dat de rechtbank de vereiste behandeling in openbare raadkamer had geschonden, waardoor de beschikking vernietigd moest worden. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker recht had op een schadevergoeding voor immateriële schade. De advocaat-generaal had zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat zowel het oorspronkelijke verzoek als het aanvullende verzoek voor toewijzing in aanmerking kwamen. Het hof kende uiteindelijk een totale schadevergoeding van € 4.665,- toe aan verzoeker, bestaande uit vergoedingen voor de kosten van het verzoekschrift en de schade door detentie.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele behandeling in openbare raadkamer en de rechten van verzoekers in het strafrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
LOCATIE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 18 maart 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 89 en artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 29 oktober 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op een verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
niet verschenen.
Wel verschenen is de advocaat van verzoeker mr. F. Tosun, advocaat te Almere.

De beschikking waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voormelde beschikking verzoeker conform het op 10 juni 2015 ingekomen verzoekschrift een vergoeding toegekend van € 1.435,- op de voet van artikel 89 Sv en € 280,- op de voet van artikel 591a Sv.

De inhoud van het verzoek

Verzoeker vraagt het door de rechtbank toegekende bedrag aan te vullen met een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane detentie in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van € 2.400,-, bestaande uit 30 dagen gevangenhouding à € 80,- per dag. Het aan de rechtbank gerichte aanvullend verzoek daartoe van 28 oktober 2015, is door de rechtbank abusievelijk niet meegenomen, aldus verzoeker.

De behandeling in raadkamer

Het hof heeft in openbare raadkamer van 4 maart 2016 gehoord de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker.
Voorts heeft het hof gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verzoeker is blijkens de akte d.d. 29 oktober 2015 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.

De beoordeling van het verzoek

Het op 10 juni 2015 bij de rechtbank ingekomen verzoekschrift, diende op grond van de artikelen 89, derde lid Sv en artikel 591a, tweede lid, Sv juncto artikel 591, derde lid Sv, te worden behandeld in openbare raadkamer. De bestreden beschikking van de rechtbank houdt niets in waaruit kan volgen dat verzoeker en de officier van justitie zijn uitgenodigd voor een behandeling in openbare raadkamer. Bij de door het hof ontvangen stukken bevindt zich een brief d.d. 12 november 2015 van [medewerker] , medewerker van de strafsector van de Rechtbank Midden-Nederland, die onder andere inhoudt dat geen zitting (het hof begrijpt: geen behandeling van het verzoek in het openbaar als bedoeld in artikel 22 Sv) heeft plaatsgevonden omdat het standpunt van de officier van justitie gelijk was aan het verzoek (van 10 juni 2015) van de advocaat van verzoeker.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank op 29 oktober 2015 op het verzoek (d.d. 10 juni 2015) heeft beslist zonder de vereiste behandeling in openbare raadkamer. Dat brengt mee dat artikel 89, derde lid, Sv en artikel 591a, tweede lid, Sv juncto artikel 591, derde lid, Sv in verbinding met artikel 22 Sv zijn geschonden. Het hof zal de beslissing van de rechtbank daarom vernietigen.
Het aanvullende verzoek d.d. 28 oktober 2015 blijft binnen de grenzen van het op 10 juni 2015 ingediende verzoek en had door de rechtbank, indien het verzoek, zoals de wet voorschrijft in openbare raadkamer was behandeld, kunnen worden meegewogen in zijn beslissing. Dat is niet gebeurd.
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op 4 maart 2016 op het standpunt gesteld dat het verzoek en het aanvullend verzoek voor toewijzing in aanmerking komen.
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het navolgende gebleken:
- tegen verzoeker is een strafzaak aanhangig geweest, behandeld in eerste aanleg onder parketnummer 16-659549-14 door Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad;
- verzoeker heeft 47 dagen (te weten van 19 mei 2014 tot en met 5 juli 2014) in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht;
- verzoeker is bij vonnis van de rechtbank d.d. 21 april 2015 vrijgesproken van het feit, waarop voormelde detentie betrekking had;
- voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 5 mei 2015;
- de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel;
- verzoeker heeft tengevolge van voormelde detentie schade geleden;
- verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend;
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade de door hem verzochte schadevergoeding toe te kennen.
De kosten van het verzoekschrift moeten worden vergoed overeenkomstig de ter zake geldende landelijke uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 280,- voor de indiening in eerste aanleg en € 550,- voor de indiening en behandeling in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toe kennen voor de schade, welke hij tengevolge van voormelde detentie in voormelde strafzaak heeft geleden:
- 47 dagen ondergane detentie: 3 dagen politiebureau ad € 105,- € 315,-
44 dagen HvB ad € 80,- € 3.520,-
- kosten indiening en behandeling
verzoek eerste aanleg € 280,-
hoger beroep € 550,-
totaal € 4.665,-
De beschikking
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
kent aan verzoeker
[verzoeker]toe een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van
€ 4.665,-.
Aldus gegeven door mr. J.J. Beswerda als voorzitter, mrs. W.M. van Schuijlenburg en
H.J. de Ruijter, in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink als griffier, en ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier voornoemd.
Mr. Beswerda is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
De oudste raadsheer beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag door overmaking van dat bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden A-Advocaten te Almere, onder vermelding van [verzoeker] /SV-98/591-16/659549-14.
Oudste raadsheer